Crisisleer en Staathuishoudkunde


Beurs van Amsterdam


Het vakgebied Geschiedenis van het economisch denken, oftewel Geschiedenis van economie, bestudeert de voortgang van het academische onderzoek naar economische schaarste. Economie is een relatief jonge wetenschappelijke studie, maar het vakgebied is uiteraard al bijzonder oud. In de bijbel is het deelgebied Conjunctuurleer reeds aan de orde geweest bij de bespreking van een conjunctuurgolf met een lengte van 14 jaar (Genesis, 41:29). Adam Smith (1723-1790) studeerde filosofie en geldt als de grondlegger van het leervraagstuk economie (Wealth of Nations, 1776). Centraal staan de grote sociale denkers met hun economische denkbeelden op het gebied van het huishouden, het bedrijf en de overheid. Daarbij is de inzet, verdeling en benutting, van de productiefactoren arbeid en kapitaal, in het productieproces, van groot belang. Tegenvallende oogsten, crisis en sociale onrust, leiden veelal tot de vernieuwing en andere denkrichtingen van het economische denken. Dit ABC-overzicht behandelt de ernstige onderwerpen als Crisisleer en Staathuishoudkunde, enkele standaardwerken, de economische standaardbegrippen en de recente literatuur op dit vakgebied.

Aansprekersoproer (Ook: biddersoproer) Een oproer van de lagere klassen in Amsterdam op 31 januari en 1 februari 1696 genoemd naar de aansprekers (de begrafeniswerknemer), die protesteerden tegen het plan van de gemeente om de inkomsten van de begrafenissen in de gemeentekas te laten vloeien. De demonstraties op de Dam werden onderdrukt door de schutterij, waarbij verschillende doden vielen. Achtergrond van het conflict was de dreigende werkloosheid en de verslechterende economische positie van de koopmansstad als gevolg van de Negenjarige Oorlog.

Aardappeloproer Opstand van de Amsterdamse bevolking in 1917, als gevolg van de voedselschaarste tijdens de Eerste Wereldoorlog. De directe aanleiding tot de opstand vormde de vondst van een partij aardappelen die voor de export bestemd waren, terwijl in Amsterdam zelf het voedsel gerantsoeneerd was.

Arbeidsmigratie De productiefactor arbeid bestaat uit vele arbeidskrachten met verbijzonderingen. Bij de arbeidsmigrant of gastarbeider wordt veelal de Staat der Nederlanden betrokken om bij convenant de complexere toestroom ordentelijk te regelen. Begin jaren '60 ontstond krapte in de productiesector door de leeftijdsopbouw. Voor de zware industrie werden arbeidskrachten geworven uit Italië, Spanje en Portugal, die overwegend terugkeerden. In 1964 sloot de Nederlandse regering daarom een wervingsovereenkomst met Turkije voor gastarbeiders die uiteindelijk vrijwel altijd bleven. In 1969 volgde Marokko, met arbeiders die in mindere mate terugkeerden, of de terugkeer nastreven. De Poolse migratie werd niet als een complexe toestroom beschouwd.

Arbeidsproductiviteit Productie per arbeider. Deze wordt voornamelijk bepaald door de efficiency van het productieapparaat en neemt toe met de mate van mechanisering en automatisering. De productie per arbeider is gelijk aan de totale productie gedeeld door het aantal arbeiders. De voortgaande stijging van de arbeidsproductiviteit in de dienstensector in de jaren zeventig en tachtig ging in veel landen gepaard met een sterke daling van de productiviteit in de industriële sector en de industriële werkgelegenheid.

Bankrun Het fenomeen dat cliënten massaal het vertrouwen in hun bank opzeggen. Men rent naar de bank om al het geld per direct op te nemen. De bancaire toezichthouder en de overheid trachten de bank veelal overeind te houden, maar dit lukt niet altijd. Naast de liquide middelen heeft de bank veelal ook contracten en effecten van cliënten die na de bankrun gewoon blijven voortbestaan. Sinds de kredietcrisis kent Nederland een garantiestelsel om cliënten te beschermen tegen de directe financiële nadelen als gevolg van een bankrun.

Nationaal Crisis Comité

Bevolkingstheorie Een samenhangend geheel van denkbeelden over de groei van de bevolking, de afzonderlijke componenten ervan, en de samenstelling en dichtheid van bevolking, en aan de andere kant allerlei sociale, economische en politieke factoren. De opbouw van de bevolking is vaak een economische factor van betekenis. Het begrip demografische theorie kan het best gereserveerd worden voor de categorie theorieën die zich uitspreekt over de onderlinge relaties tussen strikt demografische variabelen als groei, sterfteniveau, vruchtbaarheidsniveau, niveau van huwelijkssluiting en van migratie. Bekende voorbeelden zijn het malthusianisme en het demografisch transitiemodel.

Black Monday Maandag 19 oktober 1987, de dag waarop de Amerikaanse beurs op Wall Street een koersdaling van 23% noteerde. De term ontstond naar analogie van zwarte donderdag (24 oktober 1929), waarmee de economische crisis van de jaren dertig begon. De koersdaling was al op 14 oktober 1987 begonnen, nadat de aandelenkoersen vijf jaar lang vrijwel onafgebroken waren gestegen. In navolging van de koersval in New York stortten de effectenbeurzen over de hele wereld in. Belangrijke oorzaak van de beurscrisis was het aanhoudende tekort op de Amerikaanse handelsbalans. Verder speelde het dominosteen-effect mee dat computerprogramma's de verkooptransacties snel verwerkten op het moment dat vooraf opgegeven limietgrenzen werden overschreden. De eerste handelsdag van de week volgt op een heel weekend waarin beleggers besluiten om al hun risicovolle effecten van de hand te doen op maandagochtend. Men heeft in het weekend reeds indicatoren gezien die tegenvielen.

BTW (Ook: Bijzondere Toegevoegde Waarde). De op 1 januari 1969 ingevoerde belasting op consumptiegoederen die invloed heeft op de handel (zie bij Handel). Het is de consument die de BTW betaalt en de verkoper die de BTW afdraagt. Daarbij differentieert de overheid in een laag tarief voor levensmiddelen en een hoog tarief voor luxe goederen. Invoering van de BTW leidde in de jaren '70 tot aanzienlijke prijsstijgingen. De belangrijke heffing op consumptiegoederen is sindsdien niet meer weg te denken uit de moderne samenleving.

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) Nederlands overheidsorgaan, opgericht in 1899, ressorterend onder het ministerie van Economische Zaken, met als taak het verschaffen van statistische informatie betreffende alle mogelijke terreinen van het maatschappelijk leven. Zeer bekend is de maandelijkse publicatie van het prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. Het beleid van het CBS wordt bepaald door de Centrale Commissie voor de Statistiek, opgericht in 1892, waarin vertegenwoordigers van bedrijfsleven, vakbeweging, politieke partijen en wetenschap zitting hebben. Op de afdeling Conjunctuuranalyse werd in de crisisperiode baanbrekend werk verricht v.l.n.r.: Rombouts, De Wolff, De Bosch Kemper, Derksen, Van de Meer, Tinbergen, Eisma, Witteveen en Struik.

Conjunctuuranalyse CBS

Concurrentie Het verschijnsel waarbij op een markt meerdere aanbieders optreden. Bij één aanbieder spreekt men van een prijszetter en monopolie (zie afbeelding onder), bij meerdere aanbieders is sprake van prijsacceptors en volkomen concurrentie. Concurrenten concurreren met elkaar om het nagestreefde marktaandeel te bereiken.

Conjunctuur Opeenvolging van conjunctuurgolven in de loop van de geschiedenis, waarbij een conjunctuurgolf een regelmatig terugkerende versnelling en vertraging is van de economische groei, het geheel van hoogconjunctuur, conjunctuurcrisis, laagconjunctuur en de daaropvolgende fasen van herstel en expansie. Hoogconjunctuur (hausse) wordt gekenmerkt door een sterke stijging van de nationale bestedingen en productie, door een grote vraag naar arbeidskrachten en meestal sterke prijsstijgingen. De omslag naar een laagconjunctuur (baisse) is de conjunctuurcrisis. Typisch voor laagconjunctuur is geringe stijging van de bestedingen en de productie, toeneming van de werkloosheid en daling van het tempo van de prijsstijgingen. Daarna volgen de fasen van conjunctureel herstel en conjuncturele expansie. Door het voeren van een conjunctuurpolitiek probeert de overheid de conjunctuurbeweging onder controle te krijgen: zij 'remt af' bij hoogconjunctuur en 'stuurt bij' in een laagconjunctuur om de golven zoveel mogelijk af te vlakken. Middelen hiertoe kunnen zijn: begrotingspolitiek, monetaire politiek, loon- en prijspolitiek en betalingsbalanspolitiek.

Conjuctuurgolf (Ook: conjunctuurcyclus) De op- en neergang van de economische activiteit wordt een conjunctuurgolf genoemd. Men noemt er in de economische theorie vier met een verschillende lengte: Kitchen (4-5 jaar), Juglar (7-11 jaar), Kuznets (15-25 jaar) en Kondratieff (50-60 jaar). De korte golven worden normaliter veroorzaakt door de oogsten (klimaat en ziekten), de lange door de werktuigen (technologische innovatie).

Crisis Een (plotselinge) ommekeer in de conjunctuur, zowel bij hoog- als bij laagconjunctuur. In de jaren dertig gebruikt voor de hardnekkige economische depressie ('crisisjaren'), ingezet met de crisis van 1929. Als gevolg van verschillende economische factoren stortten alle beurzen in, wat leidde tot grote armoede en massale werkloosheid. Op Zwarte Donderdag 24 oktober 1929 corrigeerde de beurs van Wall Street in New York enorm (zie Zwarte Donderdag). Het was lange tijd erg goed gegaan met de effecten en de rijkste 5 procent verdiende maar liefst een derde van het nationale inkomen. Toen de welgestelden in paniek raakten vanwege de veel te hoge waardering van de bedrijven, verkochten zij allemaal tegelijk hun aandelen. De handel werd stilgelegd om de waanzinnige toestroom van orders te kunnen ontleden en verwerken. In de hele economie raakte men vervolgens in de problemen. Er kwam een dominosteen-effect op gang. Ook alle andere bedrijven raakten in moeilijkheden.

Crisisbelasting (Ook: crisisheffing) Als gevolg van een crisis besluiten overheden regelmatig om over te gaan tot een extra belastingheffing, veelal benodigd om specifieke of incidentele uitgaven uit hoofde van de crisis te bestrijden. Het tijdelijke karakter van de crisisheffing en het draagvlak bij de getroffen belastingbetaler moeten daarbij nauwlettend bewaakt worden. De stormheffing werkt meestal anticyclisch en verzacht de pijn binnen de samenleving.
 
Crisisleer (Ook: crisiskunde) Als gevolg van interne (bevolkingsopbouw) of externe (natuurrampen) verstoringen kan een (economische) crisis optreden waarbij men woorden als recessie, depressie, werkloosheid en sociale onrust heeft. Om een toekomstige crisis te bezweren, onderzoekt men veelal de voorgaande perioden van neergang, op zoek naar de cruciale faalfactoren. Beleidsmakers trachten hun instrumenten meestal af te stemmen op de aanbevelingen.

De Bosch Kemper, Jeronimo (1808-1876) Nederlands rechtsgeleerde, socioloog, econoom, historicus en gematigd conservatief Tweede Kamerlid, zoon van Joan Melchior Kemper en Christina de Vries. Na zijn promotie in de rechtswetenschappen te Leiden werkzaam als advocaat in den Haag. In 1834 substituut-officier van justitie te Amsterdam en in 1841 advocaat-generaal bij het Hof van Noord-Holland. Schreef een standaardwerk getiteld: Het Wetboek van Strafvordering. In 1852 hoogleraar aan het Athenaeum te Amsterdam als opvolger van C.A. den Tex met een inwijdingsrede over: De Staatswetenschap, eene wetenschap op waarneming en wijsbegeerte gegrond, en door voortdurende kritiek te volmaken. Hij was lid van de Raad, van de Provinciale Staten, van Gedeputeerde Staten en sinds 1867 enige tijd van de Tweede Kamer. Was een aanhanger van liberale denkbeelden, maar behoorde niet tot een staatkundige partij. In 1848 richtte hij de ‘Vereeniging voor de Statistiek’ op, waarvan hij voorzitter was. Publiceerde regelmatig op het terrein van economie en geschiedenis, alsmede in het jaarboekje van deze vereniging voor de statistiek op het gebied van de staathuishoudkunde.

De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) De centrale bank van Nederland, opgericht in 1814, ressorterend onder de Bankwet van 1948 waarin onder meer is geregeld dat DNB een naamloze vennootschap is waarvan de aandelen voor 100 procent in handen van de staat zijn. Ook zijn in de wet de taken en bevoegdheid van DNB geregeld. Voor de uitvoering daarvan is DNB autonoom, ook al berust de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het beleid bij de minister van Financiën (die in het uiterste geval bindende aanwijzingen kan geven maar dat nog nooit heeft gedaan). Jaarlijks wordt het jaarverslag van DNB gepubliceerd, daarnaast publiceert DNB kwartaaloverzichten en de weekstaat.

Eerste bankbiljet DNB

 
De Oeconomische Tak De Hollandse Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem kende sinds 1777 De Oeconomische Tak. Sinds 1921 bekend onder de naam  Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel. De genootschappen waren sterk regionaal en lokaal actief, vaak per provincie, met het stimuleren van handel en bedrijf. De genootschappen schreven prijsvragen uit; de beste verhandelingen werden gepubliceerd. Later lag het accent meer op de opbouw en inrichting van regionale economische structuren.

Depressie Conjuncturele inzinking, dal in de conjunctuurgolf. De Grote Depressie was de economische inzinking in de meeste geïndustrialiseerde landen in de jaren dertig van de 20ste eeuw (de 'Crisisjaren').

Econometrie Vrij jonge deelwetenschap van de economie, die met behulp van statistische en wiskundige middelen economische theorieën wil concretiseren en toetsen. Zij zoekt naar wiskundige uitdrukkingen om relaties tussen verschillende economische grootheden bijvoorbeeld prijs en vraag te kwantificeren. Dit maakt het mogelijk de juistheid van de economische theorieën te testen en voorspellingen te doen over het toekomstige verloop van het economische proces. Dit laatste wordt in Nederland onder andere gedaan door het Centraal Planbureau (CPB). De Noorse econoom Ragnar Frisch lanceerde in 1926 de term econometrie.

Economie Jonge wetenschap, The Economic Journal verscheen vanaf 1891, die zich bezighoudt met het bestuderen van de menselijke activiteiten binnen een bepaalde maatschappelijke orde die betrekking hebben op het voortbrengen van goederen en diensten en de verdeling daarvan over de bevolking. Centraal probleem is de schaarste, de spanning tussen menselijke behoeften enerzijds en het daarin voorzien met beperkte middelen anderzijds. Hoe minder schaarste, hoe meer welvaart. Onderwerpen van de economie zijn onder meer productie, consumptie, inkomen, handel, geldwezen en werkgelegenheid. De richting die zich bezighoudt met de economische verschijnselen van de maatschappij als geheel noemt men de macro-economie, terwijl de micro-economie het gedrag van de kleinste economische eenheden bestudeert. De economie werd met Adam Smith (tweede helft 18e eeuw) een nieuwe wetenschap. In de 19e eeuw stonden verschillende scholen tegenover elkaar. Het denken van John Maynard Keynes in de 20e eeuw betekende een 'revolutie' in de economie, die sindsdien onder meer gekenmerkt wordt door een sterke neiging tot kwantificeren en het gebruik van wiskunde (econometrie).

Economisch liberalisme Economische theorie met als basis de idee dat economisch evenwicht en maximale welvaart ontstaan uit een onbelemmerde belangenstrijd tussen individuen. De staat moet dit spel van vrije krachten respecteren en zich van inmenging onthouden. De Engelse econoom Adam Smith (1723-1790) was de grondlegger van deze theorie, die in de loop van de 19e eeuw in de praktijk werd gebracht met de invoering van de vrije markteconomie en een vrije internationale handel.

Economisch Weekblad Ned. Indië

Economische geschiedenis Onderdeel van de geschiedwetenschap dat zich bezighoudt met zowel afzonderlijke sectoren van de economie (handel, visserij) als met de economische processen (productie, afzet, verbruik). De economische geschiedenis heeft zich in de 20ste eeuw tot een zelfstandig specialisme ontwikkeld, ontleent veel opvattingen en methoden aan de economie en houdt zich bezig met de systematische benadering van de economische theorie (cliometrie en econometrische geschiedenis). Dit legde in de VS en in Frankrijk de basis voor de New Economic History en de kwantitatieve geschiedenis, waarbij statistische gegevens uitgangspunt zijn voor historische analyses.  
 
Economische politiek Geheel van maatregelen waarmee de overheid het economisch leven probeert te beïnvloeden. Het economisch-politieke beleid is afhankelijk van de kleur van de regering. In de 19e eeuw werd het beleid gekenmerkt door een zo weinig mogelijk ingrijpen van de overheid; regelmatige crises noopten de regeringen in de 20e eeuw tot een andere houding. Men maakt onderscheid tussen doelstellingen en instrumenten. Doelstellingen zijn onder meer: nastreven van economische groei, volledige werkgelegenheid, stabiele munt. Tot de instrumenten worden onder andere gerekend: de openbare financiën, het geld- en kredietwezen en de wisselkoersen.

Geldverkeer In de oudheid betaalde men met eigen goud. De koopman brak zijn eigen goudstaafje af op het punt van de tegenwaarde en betaalde daarmee de handelaar in puur goud. In 1252 verscheen in Florence de eerste gulden, golden of gouden genaamd florino d’oro oftewel de florijn van goud die met fl. of ƒ werd afgekort. Naast het goud hanteerde men vanaf de Romeinse tijd ook andere edelmetalen waar munten van geslagen werden. In Amsterdam wisselde men het goud op het stadskantoor in voor een papieren document genaamd goudwissel gedurende de handelsperiode. Het nadeel hiervan is dat alleen het goud dan omgewisseld kan worden. Wanneer men alle gangbare munten kan inwisselen spreekt men van de geldwissel. Dit is de voorloper van het hedendaagse bankbiljet. Na verloop van tijd komt de wissel weer terug op het stadskantoor en wordt na betaling aan de toonder van het document vernietigd. Men komt de wissel in principe dus niet meer tegen. Bij het huidige bankbiljet verloopt dit op gelijke wijze. Na verloop van tijd vernietigt de Nederlandsche Bank elk versleten bankbiljet en geeft een geheel nieuw bankbiljet uit. Bij de geldwissel stelde men de tegenwaarde helemaal precies vast met de geldweger of geldschieter die het geld eerst op alle prijslijsten voor een gaaf exemplaar nakijkt en vervolgens weegt om te bepalen wat er nog ‘afgeschoten’ moet worden. Zo komt men exact uit op de tegenwaarde in goud. In de moderne tijd hanteert men mooie ronde bedragen voor de hoogte van het bankbiljet. Maar het blijft een papieren document dat men tijdelijk bij zich heeft.

Geldzuivering Het omruilen van oud geld in nieuw geld. Regelmatig terugkerend fenomeen waarbij de oude muntstukken en bankbiljetten worden vernietigd en nieuwe worden verstrekt. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg elke Nederlander in 1945 het Tientje van Lieftinck, vooral om de geldcirculatie weer op gang te brengen, maar ook om de woekerwinsten van collaborateurs kwijt te raken. Na de val van de Muur in Berlijn ruilden Oost-Duitsers bij de muntunie in 1990 de D-Mark tegen inwisseling van iedere Oost-Duitse mark. En in de aanloop naar de Euro ontving elke Nederlander in 2002 een mini-muntset met de nieuwe Euro-geldstukken, vooral om te wennen aan de nieuwe Euro-fracties. Het publiek en de handel hebben veelal moeite met de nieuwe prijsnoteringen. 

Handel Onder handel verstaat men het uitwisselen van grondstoffen zoals wol of producten zoals kleding. Als er geld bij komt kijken is sprake van koophandel, anders spreekt men van ruilhandel. Bij koophandel ontvangt de verkoper de tegenwaarde in de vorm van geld, bij ruilhandel ontvangt de verkoper de tegenwaarde in de vorm van andere goederen. In beide gevallen is vooraf overeenstemming bereikt over de te leveren handelswaar, over de prijs van de goederen en over het moment van de levering. Meestal neemt men het goed direct mee tegen betaling van de verkoopprijs met een bon. De andere mogelijkheid is de factuur. Als men geen handel nodig heeft en geheel zelf kan voorzien in elke levensbehoefte spreekt men van een autarkische samenleving die voldoende voortbrengt voor de eigen familie om van te leven. Bij veel handel is naast de koper en verkoper nog een derde onzichtbare partij aanwezig die geld ontvangt, de belastingontvanger. Het goed wordt belast waarbij telkens over de waarde van het goed een deel van de waarde afgedragen moet worden aan de belastingheffer in het land waar de transactie betaald wordt. De verkoper draagt dit deel van de verkoopprijs (B.T.W. of Bijzondere Toegevoegde Waarde) niet direct af maar wel periodiek bij alle verkochte belaste goederen. De BTW-belasting is in 1969 ingevoerd en bracht in de jaren ’70 een enorme inflatie teweeg. Als er veel transacties plaatsvinden tussen grondstof en eindproduct komt een steeds groter deel van de eindwaarde van een goed bij de belastingheffer terecht en betaalt men telkens belasting over de belasting. De belastingcomponent in de verkoopprijs die men niet ziet, kan dan te hoog worden. In de autarkische maatschappij ziet men dit verschijnsel niet, deze samenleving heeft een relatief lage belastingdruk. Ook moeten handelaren ervoor oppassen dat de verstorende effecten die de belastingheffer bij hen heeft neergelegd de normale handel niet belemmeren of te veel tijd opslokt die men eigenlijk niet heeft. De belastingheffer heeft van oudsher een groot aantal belastinggrondslagen of manieren om in een economie het belastinggeld te innen. Zo kende men vroeger wel belasting op: personen, haarden, grond, vee, meel, koffie, thee, bier, brandewijn, wijn, tabak, lakens en turf. 

Handelsgeest (Ook: koopmansgeest) De term handelsgeest duidt op de waakzaamheid om met handel geld te blijven verdienen. Men spreekt dan vaak over het begrip van zakendoen en de geschiktheid tot handeldrijven.  

Hardhouwersoproer Oproer van de hardhouwers (de steenhouwers) rond 1796 gericht tegen het verbod om te begraven in kerken van de nieuwe machtshebbers. Vooral hygiënische redenen, men wilde niet ziek worden van de wegrottende lijken bij de kerkgang, vormden een hoofdzaak. De hardhouwers vernielden op grote schaal grafstenen in en rond kerken door de namen en wapenschilden van met name gehate edelen op de gehouwde zerken weg te houwen.

Hogguer, Paul Iwan Paul Iwan Hogguer (Amsterdam, 7 februari 1760 - Amsterdam, 20 november 1816) was een vooraanstaand bankier met een eigen handels- en bankiershuis, en tevens burgemeester van Amsterdam. Hij adviseerde koning Lodewijk Napoleon in 1814 over de oprichting van De Nederlandsche Bank (DNB) en werd de eerste directeur. Hogguer werkte aanvankelijk als partner in de firma Henri Fizeaux & Co. waarna hij met George Grand een eigen handelshuis begon. Deze firma genaamd Hogguer, Grand & Co. werd steeds invloedrijker, met name in de Oostzeehandel. In 1790 benoemde stadhouder Willem IV de grootvader van Hogguer tot representant aan het Russische Hof om leningen te verstrekken aan Catharina de Grote. Na de inval van de Fransen in 1795 weken bekende Nederlandse kooplieden en bankiers zoals Henry Hope uit naar Engeland. Hogguer bleef een belangrijke burgemeester voor Amsterdam. In 1798 speelde Hogguer een belangrijke rol bij het voorkomen van een voedselopstand. Zijn firma stond financieel garant voor de levering van een grote hoeveelheid graan aan de bevolking. Koning Willem I zag voor Hogguer ook een rol weggelegd in het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden. Hogguer adviseerde de koning over de oprichting van De Nederlandsche Bank in 1814. Van deze instelling werd hij zelf de eerste directeur. De stad Amsterdam speelde met de Wisselbank vanoudsher een zeer vooraanstaande rol in de economie. Tot slot adviseerde Hogguer over de oprichting van een nieuwe handelsmaatschappij, de Nederlandsche Handel-Maatschappij, de juridische voorganger van ABN AMRO, die in 1824 tot stand kwam.

DNB-president Hogguer

Jordaanoproer Opstand in de Amsterdamse wijk de Jordaan in juli 1934. Directe aanleiding was de maatregel van de regering-Colijn om de financiële steun aan de werklozen te verminderen van 12,70 naar ongeveer 11,50 per week. Het Werklozen Strijd Comité (WSC) hield als reactie een protestvergadering die uitliep op ongeregeldheden. Na drie dagen slaagden de politie en soldaten erin het oproer neer te slaan; vijf personen kwamen om het leven.

Kamers van Koophandel Nederland kende voor de negentiende eeuw reeds instituten die als voorloper van de Kamer van Koophandel beschouwd kunnen worden. Het gildewezen zocht soms samenwerkingsverbanden en vond die in een verbond van kooplieden. Zo had men in Zeeland in 1720 reeds een College van Kooplieden en werden in 1795 in Amsterdam en Rotterdam Comités van Koophandel, Zeevaert, Fabriquen en Trafieken opgericht voor het bedrijfsleven. In 1815 werd het bestaansrecht van de Kamers van Koophandel en Fabryken bij koninklijk besluit vastgelegd. In de loop van de negentiende eeuw nam het aantal Kamers regionaal gestaag toe. Naar voorbeeld van het gildewezen besloot men deze Kamers voor de handel en industrie te laten financieren door de steden waar men gevestigd was. Het Wetboek van koophandel en het ondernemingsrecht voorzag wel in een duidelijke structuur waarbinnen met diende te adviseren, maar er was geen overkoepelende instantie. De plaatselijke Kamers hadden dus geen of een beperkte invloed op de centrale overheid, maar realiseerden in overleg met plaatselijke stadsbesturen tal van locale regelingen. De Kamers zijn de wettelijke organen voor handel en nijverheid. Als zodanig moeten zij inlichtingen verschaffen aan de burgers, ondernemers en bestuurders. Door middel van de Handelsregisterwet (1918) verkreeg de overheid de bevoegdheid tot registratie van het nationale bedrijfsleven waarmee de Kamers financieel onafhankelijk van de gemeenten werden. In de Wet op de Kamers van Koophandel (1921) werd het aantal Kamers beperkt tot 36 en hield de opzet een regionaal karakter. De ondernemers betaalden de registraties in het Handelsregister naar draagkracht en de Kamers vielen onder het toezicht van de minister van Economische Zaken. De Kamers rapporteren jaarlijks over de verrichte werkzaamheden en de toestand van de handel en de industrie in hun district. De geregistreerde bedrijven in het Handelsregister verkrijgen het kiesrecht bij de verkiezingen van de op de registratie toezichthoudende leden in de regionale Kamers van Koophandel. Na de tweede wereldoorlog werden nog tal van wijzigigen doorgevoerd, maar de onderliggende structuren bleven min of meer gelijk. De Sociaal Economische Raad heeft men nog verzocht om het toezicht op de verkiezingen van de op de registratie toezichthoudende leden te bewaken. Veel werkzaamheden van de Kamers kan men zien als een verlengstuk van de juridische wetten en reglementen die men op nationaal niveau heeft afgekondigd en op regionaal niveau het speelveld van ondernemingen in de samenleving bepalen.

Kapitalisme Economisch stelsel waarbij de productie en de verhandeling van goederen gericht zijn op het maken van winst, gebaseerd op de vrije markt van vraag en aanbod, en accumulatie van kapitaal en arbeid in particuliere ondernemingen. De eerste vorm was het handelskapitalisme of vroeg-kapitalisme (16e tot 18e eeuw), gekenmerkt door groei van de internationale handel, ontwikkeling van het geldverkeer en het transport en het ontstaan van een nieuwe klasse ondernemers. In deze periode werd de basis gelegd voor de economische expansie tijdens het industrieel kapitalisme van ca. 1750 tot 1900. De Industriële Revolutie bracht de katoenindustrie tot grote bloei en stimuleerde de ontwikkeling van andere bedrijfstakken zoals mijnbouw, ijzerindustrie, machinebouw en spoorwegen. Vanaf de Eerste Wereldoorlog begon het modern kapitalisme, gekenmerkt door industriële schaalvergroting en productieverhoging, toenemend overheidsingrijpen in de economie en stijgende welvaart. Tegenwoordig zijn de meeste economische stelsels gematigd kapitalistisch.

Keynes, John Maynard (1883-1946) Een van de belangrijkste en invloedrijkste economen van deze eeuw. Tijdens de grote economische crisis van de jaren dertig gaf Keynes aan hoe de overheid effectief hiertegen zou kunnen optreden. Toch is Keynes niet uitsluitend een crisiseconoom; veel van zijn denkbeelden zijn tot op de dag van heden geldig gebleven. Keynes werd op 5 juni 1883 geboren in het Engelse Cambridge. Zijn vader John Neville Keynes (1852-1949), een bekend logicus en econoom, bekleedde een hoge wetenschappelijke functie aan de universiteit van Cambridge. Zijn moeder Florence Ada Keynes, dochter van een minister, was een van de eerste vrouwen die in Cambridge afstudeerde, in de sociale wetenschappen. Later werd ze schrijfster. Keynes kreeg zijn middelbare schoolopleiding op Eton, de meest vooraanstaande particuliere school in Engeland. In 1902 ging hij naar het King's College van de universiteit van Cambridge, waar hij in 1905 zijn wiskundestudie voltooide. Daarna trad Keynes in dienst van het Indiase departement van de Engelse regering. De ervaringen die hij daar opdeed verwerkte hij in zijn eerste boek, een studie over de Indiase financiële problematiek, dat in 1913 verscheen. Hierna ging hij terug naar Cambridge, waar hij tot 1915 economie doceerde. In 1915 trad hij opnieuw in overheidsdienst, nu bij het ministerie van Financiën, waar hij zich ging bezighouden met de financiële kanten van de oorlogvoering. In 1919 vergezelde hij premier Lloyd George als economisch adviseur naar de vredesonderhandelingen van Versailles. De politieke haarkloverijen bij de onderhandelingen stonden hem echter zo tegen dat hij begin juni 1919 zijn ontslag nam. Nog in hetzelfde jaar schreef hij het boek 'The economic consequences of the peace' (De economische gevolgen van de vrede), waarin hij een scherpe aanval deed op het vredesverdrag van Versailles, vooral op de regeling van de Duitse herstelbetalingen. Het boek vestigde Keynes' naam als meester van de economische analyse en van de politieke polemiek. Keynes keerde weer terug naar Cambridge. Naast zijn onderwijstaak bleef hij schrijven over de economische toestand van Europa: artikelen in de dagbladen The Times en Manchester Guardian en in het progressieve weekblad New Statesman. Daarnaast adviseerde hij enkele bedrijven met betrekking tot hun investeringen en stichtte zelf drie kleine beleggingsmaatschappijen. Dank zij zijn fijne neus voor de beurs was hij al spoedig multimiljonair. In 1925 trouwde hij met de ballerina Lydia Lopokova. Wereldfaam verwierf hij zich met zijn boeken 'Treatise on money' (Verhandeling over geld, 1930) en 'The general theory of employment, interest and money' (De algemene theorie van werkgelegenheid, rente en geld, 1936). Keynes' ideeën werden al snel door zijn vakgenoten overgenomen. Zijn theorieën bleken niet alleen geldig voor crisissituaties, maar een algemene gelding te hebben. De economen die de ideeën van Keynes verder hebben uitgewerkt, worden aangeduid als neo-keynesianen. In 1944 nam Keynes deel aan de Bretton Woods Conferentie, waar de grondslag werd gelegd voor het huidige internationaal-monetaire stelsel. Zijn laatste wapenfeit werd gevormd door de succesvolle onderhandelingen met de Verenigde Staten over een miljardenlening voor Groot-Brittannië. Inmiddels was hij tot ridder geslagen en benoemd tot lid van de raad van beheer van de Bank of England. Op 21 april 1946 stierf Keynes aan een hartaanval te Firle in Sussex.

De beurshandel in Amsterdam

Keynesianisme Economische theorie van de Britse econoom John Maynard Keynes (1883-1946) die benadrukt dat werkgelegenheid en economische groei afhangen van de totale effectieve vraag naar goederen en diensten, een vraag waarop de overheid invloed kan uitoefenen. In tijden van economische crisis, zo stelde Keynes, moet de overheid zijn neiging tot bezuiniging onderdrukken en juist meer uitgeven, om werkgelegenheid en productie te stimuleren op het moment dat particuliere investeringen uitblijven. Deze opvattingen gingen in tegen die van de van de klassieke economen. Het einde van de depressie in de VS door de enorme uitgaven die de Tweede Wereldoorlog noodzakelijk maakte illustreerde Keynes' theorie, die ook in normale economische situaties toepasbaar bleek en sindsdien algemeen geaccepteerd is. Klassieke school Economische school in het laatste kwart van de 18e en de eerste helft van de 19e eeuw die de basis legde voor de moderne economische wetenschap. Uitgangspunt van de klassieke economie is dat het individu het beste zijn eigen belangen kan behartigen, en dat een vrije economische concurrentie van individuen resulteert in de grootst mogelijke welvaart. Volgens de grondlegger van de klassieke school, Adam Smith (1723-1790), is arbeid de bron van alle rijkdom. Een efficiënte arbeidsverdeling en investeringen in machines resulteren in een hogere arbeidsproductiviteit en welvaart. Voorwaarde voor dit alles is een vrije werking van het mechanisme van vraag en aanbod. Smith verwierp dan ook het mercantilisme. De klassieke economie vormt de grondslag van het economisch liberalisme. Andere klassiek economen waren: Robert Thomas Malthus (1766-1836), Jean-Baptiste Say (1767-1832), David Ricardo (1772-1823) en John Stuart Mill (1806-1873).

Kollumer oproer Sinds 1795 raakte ons land verstrikt in de Napoleontische oorlogseconomie. De opstand in Kollum vond plaats bij de dorpsrechter begin 1797 en was gericht tegen de nationale dienstplicht opgelegd door Napoleon in 1796. Na drie dagen van rebellie werden de aanvoerders Binnes en Levy onthoofd en 11 oproerkraaiers veroordeeld tot levenslange opsluiting in  het tuchthuis. In totaal 168 gevangenen kregen een veroordeling en 2 advocaten verloren hun ambt aan het Hof van Friesland. 

Krakersrellen Extreem snel oplopende loonkosten midden jaren '70 als gevolg van de invoering van de BTW en de oliecrisis veroorzaakten een grote jeugdwerkloosheid. Dit leidde in de periode 1975-1985 voortdurend tot uit de hand lopende conflicten op de woningmarkt. Daar waar rellen ontstonden tussen krakers, huurders en verhuurders raakten voortdurend overheden betrokken bij geweldsescalaties waarbij het openbare leven regelmatig ernstig verstoord raakte. Het akkoord van Wassenaar trachtte daarom de arbeidsmarkt te verbeteren in overlegrondes die men het poldermodel is gaan noemen. Met ATV of ADV realiseerde men een verkorting van de contractuele arbeidsuren t.b.v. banencreatie. 

Kredietcrisis De kredietcrisis was een wereldwijde financiële crisis in de jaren 2007-2008 aan het begin van de 21ste eeuw. Het was de zwaarste financiële crisis sinds de Grote Depressie van 1929 (zie Crisis en Depressie). Deregulering in de jaren '90 resulteerden in een sterke groei van tal van nieuwe agressieve leenvormen gericht op onder meer huizenkopers met lage inkomens. Financials brachten de slechte leningen vervolgens veelal onder in nieuwe off-balance financiële instellingen. Allerlei afgeleide financiële instrumenten vertroebelden de transparantie op de geld- en kapitaalmarkten almaar verder. Financiële instellingen leden wereldwijd ernstige schade en bereikten een hoogtepunt met het abrupte faillissement van Lehman Brothers op 15 september 2008 en een daaropvolgende internationale bankencrisis. Aanzienlijke hulpfinancierings-pakketten, grote maatschappelijke verontwaardiging over de ethiek en beloning van bankiers alsmede steeds striktere regelgeving voor verbetering van de bancaire balans waren het directe gevolg. Na de kredietcrisis bleef de rente lange tijd kunstmatig laag.

Laissez-faire (Frans: gaan laten) Kernbegrip in het economisch liberalisme, gelanceerd door de zogenoemde Fysiocraten (ca. 1750). Vrijheid van handelen zou leiden tot het beste resultaat op economisch gebied in de vrije ruilverkeersmaatschappij.

Liberalisme Geestelijk-politieke stroming, tot bloei gekomen in het Europa van de 19e eeuw, die de vrijheid van het individu als hoogste goed beschouwt. In het klassiek liberalisme betekende dit vooral dat de overheid zich zeer terughoudend diende op te stellen; eventueel noodzakelijk ingrijpen moest bij de wet geregeld worden. Als belangrijkste vertegenwoordigers van dit klassiek liberalisme gelden de rechtsfilosoof Jeremy Bentham (1748-1832), de economen David Ricardo (1772-1823) en Adam Smith (1751-1790) en de politieke denker James Mill (1773-1836). De toegenomen industrialisering en de gevolgen daarvan inspireerden een meer actief liberalisme, vertegenwoordigd door John Stuart Mill (1806-1873) en Thomas Hill Green (1836-1882). Volgens dit modern liberalisme diende de overheid de individuele vrijheid van haar burgers niet alleen te beschermen, maar ook te bevorderen. Sociale wetgeving en bescherming van zwakken in de samenleving moesten de actieve deelname van iedereen in de maatschappij garanderen. Hiertoe propageerde het liberalisme tevens het algemeen kiesrecht. Het liberalisme heeft vooral in de 19e eeuw grote invloed uitgeoefend op het politieke denken in Europa. In de 20ste eeuw kreeg het concurrentie van het socialisme en werd het door het fascisme en communisme frontaal aangevallen. Liberale politieke partijen verloren aan invloed; het liberaal gedachtegoed heeft echter algemeen ingang gevonden.

Macro-economie Onderdeel van de economie waarin de samenhang en onderlinge beïnvloeding wordt bestudeerd van grote aantallen economische eenheden. Men werkt daarbij met macro-economische gegevens, zoals de totale consumptie of de totale productie van een land, die worden verkregen door samenvoeging van de gegevens verkregen uit de economische eenheden. Een van de belangrijkste doeleinden is de beïnvloeding van het economische gebeuren door bijvoorbeeld stimulering in slappe tijden en schepping van volledige werkgelegenheid.

Malthus, Thomas Robert (1766-1834) Brits klassiek econoom. Spreekwoordelijk geworden door zijn bevolkingstheorie, de Malthusiaanse cirkel. In 'Essay on the principle of population' (1798 en 1803) stelde hij dat groeiende welvaart automatisch zou leiden tot een bevolkingsexplosie, die de bestaansmiddelen zou uitputten totdat onder meer door massale sterfte een nieuwe welvaartsgroei mogelijk werd en het proces zich zou herhalen. Zijn overige werk, waarin eveneens de pessimistische visie op economische groei prevaleert, is onder meer van invloed geweest op David Ricardo: 'An inquiry into the nature and progress of rent' (1815) en 'Principles of political economy' (1820).

Mercantilisme Economische politiek in de 16e en 17e eeuw in veel landen van Europa. In het mercantilisme werd de rol van de staat van groot belang geacht en werd gestreefd naar een gunstige handelsbalans onder andere met behulp van een sterk protectionisme. Het mercantilisme nam verschillende vormen aan: in Frankrijk waren politieke motieven doorslaggevend, in Engeland en de Nederlandse Republiek speelden economische motieven de hoofdrol waarbij vrijhandel essentieel was, en in sommige landen werd de nadruk gelegd op het vergroten van de voorraad edele metalen (Pruisen, Spanje). Met de opkomst in de tweede helft van de 18e eeuw van het economisch liberalisme, dat overheidsingrijpen in de economie afwees, verloor het mercantilisme zijn invloed. Het bullionisme, een vorm van mercantilisme, werd aangehangen in Spanje en in een aantal Duitse staten tussen de 15e en de 18e eeuw. Bij deze economische politiek streeft men naar een vergroting van de voorraad edele metalen, mede door de uitvoer van edelmetaal te verbieden.

Handelaren in Genua en Venetië

Meso-economie De meso-economie bestudeert alle economische activiteiten op het niveau van economische sectoren en bedrijfskolommen. Als zodanig wordt deze onderscheiden van de economie op microniveau en die op macroniveau, die over de economie van afzonderlijke bedrijven en gezinnen respectievelijk de economie in haar geheel gaan. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert de gegevens van de volgende tien bedrijfstakken: Landbouw, bosbouw en visserij; Delfstoffenwinning; Industrie; Energie- en waterleidingbedrijven; Bouwnijverheid; Handel, horeca en reparatie; Vervoer, opslag en communicatie; Financiële en zakelijke dienstverlening; Overheid; Zorg en overige dienstverlening. Daarnaast hanteert men de indeling naar sectoren.

Micro-economie De micro-economie is een onderdeel van de economische wetenschap. De micro-economie bestudeert hoe individuele economische agenten in een economie (denk aan afzonderlijke huishoudens en bedrijven) beslissingen nemen over de allocatie van schaarse goederen, meestal in markten waar goederen of diensten worden gekocht en verkocht. Ze onderzoekt tevens hoe deze beslissingen en gedragingen van invloed zijn op vraag en aanbod van goederen en diensten, hoe prijzen tot stand komen en hoe deze prijzen, op hun beurt, weer vraag en aanbod van goederen en diensten bepalen. De prijzen beïnvloeden de gedragingen van huishoudens en bedrijven. De micro-economie tracht te verklaren in welke mate prijzen het aan- en verkoopgedrag van de economische agenten beïnvloeden.

Mill, John Stuart (1806-1873) Brits filosoof en econoom. Een veelzijdig denker die op het gebied van de wijsbegeerte, de politiek en de politieke economie belangrijke bijdragen heeft geleverd. Hij wordt doorgaans genoemd in verband met het empirisme en het utilisme, filosofische stromingen die door hem sterk zijn beïnvloed. John Stuart Mill werd op 20 mei 1806 in Londen geboren als oudste zoon van de historicus, econoom en filosoof James Mill (1773-1836), die vooral bekend is geworden door zijn driedelige 'History of British India' (1818). In de autobiografie die John Stuart Mill in 1873 schreef, staat te lezen dat zijn vader hem zeer streng opvoedde. Volgens zijn eigen woorden was hij een wonderkind, dat op achtjarige leeftijd al Grieks en Latijn las en zich interesseerde voor de geschiedenis van Engeland en de filosofie van de Middeleeuwen, met name de logica, terwijl ook vraagstukken van de politieke economie hem bezighielden. De eerste boeken op dit gebied die hij las waren de klassieke werken van Adam Smith en David Ricardo. In 1820-1821 reisde Mill met een broer van Jeremy Bentham (1748-1832) en diens gezin mee naar Frankrijk. De jurist, econoom en filosoof Jeremy Bentham was de grondlegger van het utilisme, een filosofische stellingname die ervan uitgaat dat men alles moet beoordelen in het licht van het nut dat iets heeft. De ethiek van John Stuart Mill zou door dit beginsel sterk bepaald worden. In 1823 trad hij in dienst van een handelsfirma, en van 1836 tot 1858 had hij de leiding van de contacten tussen India en de Britse Oost-Indische Compagnie. Hij was verder aan talloze kranten verbonden en tussen 1835 en 1840 zelfs hoofdredacteur van The London Review. In 1842 publiceerde Mill zijn eerste belangrijke boek, 'The system of logic', in twee delen. Het was een uitgewerkte methodologie voor de empirische wetenschappen, waarbij het begrip inductie een zeer voorname plaats innam. In 1844 verscheen het werk 'Essays on some unsettled questions of political economy', in 1848 gevolgd door het bekende boek 'Principles of political economy', een overzicht van de economische inzichten van die tijd. In 1851 trouwde John Stuart Mill met Harriet Hardy, die hem naar zijn zeggen tot diverse onderwerpen heeft geïnspireerd. Na haar dood in 1858 hield Mill zich naast andere activiteiten hoofdzakelijk bezig met politieke vraagstukken. In 1859 verscheen van zijn hand 'On liberty', waarin niet, zoals tot dan toe gebruikelijk was geweest, individuele vrijheden als een soort noodzakelijk kwaad werden voorgesteld, maar als een positieve waarde. Naar zijn mening was het liberalisme met zijn vrijheid van meningsuiting en vrijheid van handelen er niet alleen om het morele karakter van de mens en dus van zijn maatschappij te verhogen, maar was het ook een sociale waarde op zich. Hier verliet Mill duidelijk het utilistische standpunt dat iets goed is omdat het nuttig is. Het belangrijke van het liberalisme zoals Mill dat schetste was dat hij niet het individu, niet de regering of de staat, maar de maatschappij centraal stelde. In 1859 verscheen van zijn hand 'Some thoughts on parliamentary reform', in 1861 gevolgd door 'Considerations on representative government'. In 1865 stelde hij zich kandidaat voor het parlement, waarin hij tot 1868 zitting had. In deze functie deed hij veel voor de vertegenwoordiging van de vrouwen in de politiek en voor het verminderen van de nationale schuld van Engeland. In 1867 was Mill ook betrokken bij de tweede Reform Bill, een aanpassing van het kiesrecht aan de sterk veranderde omstandigheden. Toen Mill bij de verkiezingen van 1868 verslagen werd, trok hij zich terug in Avignon, waar hij op 8 mei 1873 is gestorven. De laatste jaren van zijn leven hield hij zich intensief bezig met filosofie, getuige zijn twee grote boeken 'Examination of Sir William Hamilton's Philosophy' (1865) en 'Auguste Comte and positivism' (1865).

Ontvanger, boer en jager bij de pacht

Monetaire economie Onderdeel van de economie dat bestudeert hoe de monetaire sfeer de reële economie beïnvloedt door met de geldhoeveelheid, rentevoet en wisselkoers de wenselijke inflatie, productie en werkgelegenheid te bewerkstelligen. Het is een deelgebied van de economie dat historisch gezien ver vooruit loopt op de macro-economie, maar hier overduidelijk mee verbonden is.

Monetaire politiek Onderdeel van de economische politiek dat zich richt op het reguleren van de geldhoeveelheid in een land. Naast onder meer begrotingspolitiek en inkomenspolitiek een middel ter bevordering van de economische ontwikkeling. Belangrijke instrumenten in handen van centrale bank en overheid zijn de discontopolitiek, open-marktpolitiek, regelingen inzake de kapitaalmarkt en de betalingsbalans en voorschriften omtrent de bedrijfsvoering van de commerciële banken.

Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel De in 1777 opgerichte Oeconomische Tak vormde een onafhankelijk genootschap van de Hollandse Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem. Sinds 1921 is het genootschap bekend onder de naam Nederlandsche Maatschappij voor Nijverheid en Handel. De genootschappen zijn sterk regionaal en lokaal actief, vaak per provincie, met het stimuleren van handel en bedrijf. De genootschappen schreven aanvankelijk vooral prijsvragen uit; de beste verhandelingen werden gepubliceerd. Later lag het accent meer en meer op de opbouw en inrichting van regionale economische structuren.

Oliecrisis De eerste oliecrisis begon in oktober 1973 toen leden van de OPEC, aangevoerd door Saoedi-Arabië, een olie-embargo afkondigden. Het embargo was gericht tegen de landen die Israël steunden in de Jom Kipoer-oorlog: Canada, Japan, Nederland, het VK en de VS. Tegen het einde van het embargo in maart 1974 was de olieprijs met bijna 300 procent gestegen. Benzine werd gerantsoeneerd (ging op de bon) en de autoloze zondag werd ingevoerd. De oliecrisis van 1979 werd de tweede oliecrisis genoemd, waarna de westerse economie krakend tot stilstand kwam. Tal van traditionele bedrijven stopten, terwijl de dienstensector opkwam. Nederland besloot daarop de productiesector te wijzigen in schone energie, en vuile productie af te stoten. Investeringssubsidies waren voor veelbelovende nieuwe energieprojecten.

Pacht Overeenkomst waarbij de verpachter aan de pachter het gebruik van landbouwgrond met of zonder (bedrijfs)gebouwen afstaat voor een bepaalde tijd en tegen betaling van een bepaald bedrag. Pachters in Nederland worden onder meer beschermd door de mogelijkheid tot verlenging van de pacht en door de overheidscontrole op de pachtprijzen. Pachtovereenkomsten moeten schriftelijk worden gesloten en behoeven goedkeuring van de Grondkamer.

Pachtersoproer Volksoproer tegen belastingpachters in de Nederlandse Republiek ten tijde van de Oostenrijkse Successieoorlog (1740-1748) toen het gepeupel en de kleine burgerij onder druk van honger en werkloosheid rebelleerden tegen de inning van belastingen. Belastingpachters waren particulieren die het recht pachtten om de belastingen te innen.

Palingoproer Oproer, uitgebroken in juli 1886 in de Amsterdamse Jordaan, naar aanleiding van het verbod op het palingtrekken, een volksvermaak waarbij inzittenden van een roeiboot probeerden een levende paling te bemachtigen die was vastgebonden aan een over de gracht gespannen touw. Diepere achtergrond van de ongeregeldheden was de hoge werkloosheid en slechte levensomstandigheden onder de Amsterdamse arbeiders. Het oproer werd door de politie met behulp van het leger bloedig onderdrukt; er vielen 26 doden.

Pierson, Nicolaas Gerard (1839-1909) Nederlands bankier, econoom en staatsman. Bekleedde hoge posten in het bankwezen, was o.a. president van de Nederlandsche Bank (1885-91). Daarnaast van 1877-85 buitengewoon hoogleraar in de staathuishoudkunde en statistiek aan de Universiteit van Amsterdam. Tweemaal minister van Financiën (1891-94; 1897-1901 in een naar hem genoemd ministerie) en vanaf 1905 tot zijn dood lid van de Tweede Kamer voor de Liberale Unie. Onder zijn ministerschap werden de bedrijfs- en vermogensbelasting ingevoerd. Schreef belangwekkende economische studies. De naar hem genoemde Mr. N.G. Pierson Stichting reikt om de vijf jaar een medaille uit voor de beste staathuishoudkundige publicatie in die periode.

Mr. N.G. Pierson

Productie Het toevoegen van waarde, gebruikswaarde en of emotionele waarde, door het verbeteren van grondstoffen (bv. oud papier) en halffabrikaten (bv. nieuw papier) om daarmee voor de mens de gewenste producteigenschappen (of perceptie van die eigenschappen i.e. mooi, vlak, nieuw, wit, gestreken en gelinieerd papier) te verkrijgen en zo lang mogelijk te behouden. Wanneer bij de productie (bv. de papierindustrie) de toestand of verschijningsvorm wordt veranderd (bv. golfkarton) verkrijgt het product andere eigenschappen (bv. verpakkingsindustrie). Er is een directe relatie tussen toestand (bv. luchtvochtigheid) en eigenschappen (bv. papiersterkte) van een product. Het begrip arbeidsproductiviteit of kapitaalproductiviteit is afgeleid van het begrip productie. Samen vormen zij de productiefunctie van arbeid en kapitaal. Hierbij rekent men in het uitgebreide theoretische model tot slot ondernemerschap mee. Dit is de ondernemer die de optimale toegevoegde waarde realiseert door de inzet van arbeid, kapitaal en ondernemerschap. De productiefunctie q=f(A,K,O).

Protectionisme Overheidspolitiek waarbij de nationale industrie wordt beschermd tegen buitenlandse concurrentie. In meest duidelijke vorm door middel van hoge invoerrechten op de betreffende producten, soms gecombineerd met exportsubsidies. Soms ook in de vorm van wettelijke belemmeringen, hetzij door invoerquota vast te stellen, tenzij door afwijkende technische eisen te stellen. Heeft gewoonlijk alleen tijdelijk nut; langdurig protectionisme doet de betrokken industrie steeds verder achterop raken, o.m. doordat prikkels tot vernieuwing en aanpassing worden weggenomen.

Recessie Een krimp van de economie. Men maakt hier onderscheid in de snelle indicator kwartaalgroei waarbij de economie van kwartaal op kwartaal krimpt en de langzame indicator jaargroei waarbij de economie van jaar op jaar krimpt. Aangezien vergeleken wordt met het kwartaal of het jaar ervoor, krijgt men soms uitschieters als gevolg van meting of anderszins door het gebeuren in die tijd. Op een recessie reageert men wel met een directe wijziging van de productiefactor arbeid, wanneer contractueel mogelijk. Minder uren werken en oproepkrachten niet inzetten.

Rent (Ook: pacht) Begrip uit de theoretische economie waarmee inkomen wordt aangeduid, verkregen uit het bezit van goederen waarvan het aanbod totaal inelastisch is. Geldt met name voor grondbezit; de hoeveelheid grond is in principe vast, maar door ontginningen en inpolderingen is op de lange duur toch enige elasticiteit mogelijk. De hoogte van de rent wordt volgens de theorie geheel bepaald door de waarde van producten zoals graan die er geproduceerd kunnen worden. Bij hoge graanprijzen stijgt de rent, bij lage daalt deze.

Rentestructuur Leningen op de geld- (korte rente) en kapitaalmarkt (lange rente) met verschillende looptijden vormen samen de rentetermijnstructuur of yieldcurve. De structuur of het rente-écart is bij een inflatoire economie veelal omgekeerd; dan ligt de korte rente boven de lange. Verandering van de structuur (steiler, inverser, vlakker) bevat veelal een zekere voorspelkracht.

Ricardo, David (1772-1823) Brits econoom. Wordt samen met Adam Smith als grondlegger van de economische wetenschap beschouwd. Pessimistische toekomstvisie, verwant aan die van zijn vriend Thomas Malthus, onder andere leidend tot de arbeidswaardetheorie: de hoogte van het loon voor arbeid wordt bepaald door het bestaansminimum dat nodig is om de arbeider in leven te houden en zich te laten voortplanten. Introduceerde onder andere het begrip rent en formuleerde eenvoudige prijstheorieën. Hoewel zelf op latere leeftijd gefortuneerd, voorstander van sociaal ingrijpen door de overheid, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Malthus. Belangrijk werk: 'Principles of political economy and taxation' (1817).

Say, Jean Baptiste (1767-1832) Frans klassiek econoom, hoogleraar aan het Collège de France (1830). Onderscheidde voortbrenging, afzet en verbruik, omschreef het begrip nut en beklemtoonde de zin van ondernemen. Wet van Say (Loi des débouchés; 1803): het aanbod schept zijn eigen vraag. Dat wil zeggen het geproduceerde vertegenwoordigt koopkracht en blijvende overproductie en werkloosheid zijn onmogelijk. Na een periode van nadruk op de vraagzijde (zoals bij Keynes) is Say de laatste jaren weer meer in de belangstelling bij de aanbodeconomen. Werken onder andere: 'Traité d'économie politique' (1803), 'Cours d'économie politique pratique' (6 dln, 1828-30).

Smith, Adam (1723-1790) Schots filosoof en econoom, hoogleraar te Glasgow. Benadrukte als moraalfilosoof de sympathie voor de medemens en de inschikkelijkheid, waarbij de mens zijn eigen voelen en handelen als onpartijdige toeschouwer moest kunnen beoordelen ('Theory of moral sentiments', 1759). Later vooral als econoom actief; belangrijkste theorievormer van het liberaal economisch denken, met sterke nadruk op de mogelijkheid tot vrijhandel en de factor arbeid als bron van economische ontwikkeling. Aanvaardde het economische eigenbelang als rechtvaardige drijfveer, omdat een onzichtbare hand (van God) de vele tegenstrijdige eigenbelangen tot een sociaal optimaal welbehagen zou aaneensmeden. Belangrijkste werk het beroemde 'Wealth of nations', voluit 'An inquiry into the nature and causes of the wealth of nations' (1776).

Adam Smith: The Wealth of Nations

Socialisme
Het begrip socialisme heeft een tweeledige betekenis: enerzijds is het een ideologie die de grondslag vormt voor de beweging die een maatschappij nastreeft waarin de productiemiddelen door de gemeenschap worden beheerd en waarin klassetegenstellingen zijn opgeheven; anderzijds wordt ook een dergelijke samenlevingsvorm met de term socialisme aangeduid. Hoewel het gelijkheidsideaal reeds in de Oudheid geformuleerd was, is er pas in de 19e eeuw sprake van een continue beweging die dit ideaal nastreeft. Aanvankelijk waren het o.a. Saint-Simon, Charles Fourier en Robert Owen die probeerden voor het productieproces nieuwe, rechtvaardiger vormen te vinden. Zij worden utopisch socialisten genoemd, een stempel dat hun is opgedrukt door Karl Marx, die vond dat hun theorieën te veel waren gebaseerd op luchtspiegelingen en te weinig op wetenschappelijke analyse. Marx en Friedrich Engels gebruikten deze methode wel bij hun bestudering van het kapitalisme en werden de grondleggers van het marxisme of wetenschappelijk socialisme. Hun ideeën en oproep aan de 'proletariërs aller landen' zich te verenigen en het kapitalisme omver te werpen, inspireerden de socialistische partijen en vakbonden die na 1860 in de westerse landen werden opgericht. In 1864 verenigden deze organisaties zich in de Eerste Internationale. Ondanks pogingen om tot eenheid te komen kende het socialisme verschillende stromingen. Echt marxistische partijen heeft West-Europa nauwelijks gekend. Het perspectief van een wereldrevolutie werd gaandeweg vager en de meeste socialistische partijen neigden ertoe zich te conformeren aan de bestaande politieke stelsels, om daarbinnen zoveel mogelijk verbeteringen voor de arbeiders te bewerkstelligen (revisionisme). Anarchisten en syndicalisten vormden hierop een uitzondering, maar de Engelse Labour Party en de Duitse Sozialistische Arbeiterpartei bevestigen dit beeld. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog viel het ideaalbeeld van een internationale socialistische beweging in duigen, doordat socialistische afgevaardigden in de landelijke volksvertegenwoordigingen hun stem uitbrachten ten gunste van nationale defensiebegrotingen. De socialistische staatsgreep in Rusland (1917) deed de hoop weer even opflakkeren, maar pogingen om elders (Berlijnse Spartakusopstand) de macht te veroveren, mislukten. Na 1918 bestond een definitieve breuk tussen sociaal-democraten, die de revolutie als doel opgaven of op de zeer lange baan schoven, en communisten, die met meer nadruk de wereldrevolutie als ideaal bleven koesteren. Ook in de Derde-Wereldlanden bestaan vele vormen van socialisme. Deze verschillen van de westerse varianten, doordat zij nauw zijn verbonden met de dekolonisatiestrijd en dus sterk nationalistisch getint zijn. Bovendien is in deze landen vaak geen sprake van een massaal industrieproletariaat en zijn het vooral de kleine boeren die zich tot het socialisme voelen aangetrokken.

Staathuishoudkunde Verouderde aanduiding voor de kennis van het verwerven, beheren en uitgeven van overheidsgelden. Men hanteerde in de 19de eeuw overwegend de tweedeling 'staatshuishouding' en 'bedrijfshuishouding'. Sinds men meer inzicht heeft gekregen in de invloed die dit uitoefent op de hele economie, beschouwt men de staathuishoudkunde meestal als onderdeel van de macro-economie en wordt ook het onderwijs erin bij het vak economie gegeven. Men noemde het kenobject soms ook volkswelvaart.

Tinbergen, Jan (1903-1994) Nederlands econoom. Tinbergen studeerde wis- en natuurkunde in Leiden bij Paul Ehrenfest, de beste vriend van Albert Einstein die tragisch om het leven kwam. In zijn proefschrift 'Minimumproblemen in de natuurkunde en de economie' kwam zijn belangstelling voor economische problemen tot uiting en zijn overtuiging dat deze op dezelfde wijze geanalyseerd kunnen worden als natuurwetenschappelijke verschijnselen. Tinbergen onderzocht met CBS-data iedere bedrijfstak om te snappen hoe de gevoeligheden uitwerkten op het totale verband en ontdekte het integrale model; waar anderen vastliepen in de geldmarkt, kapitaalmarkt en hypotheekmarkt. Hij geldt daarmee als een van de grondleggers van de integrale wiskundige modellering van een economie, bekend geworden als econometrie. Jan Tinbergen begon in Amsterdam waar hij de statenloze Sigismund Gargas ontmoette, ook een privaatdocent. Van 1933 tot 1973 was hij hoogleraar te Rotterdam en van 1945 tot 1955 directeur van het Centraal Planbureau. Hij hield zich later vooral bezig met de economische problematiek van ontwikkelingslanden en trad op als adviseur van vele regeringen, de Wereldbank en de Verenigde Naties. In 1967 kreeg hij de Erasmusprijs toegekend en in 1969 (samen met R. Frisch) de allereerste Nobelprijs voor economie. Tinbergen richtte zich in de laatste jaren van zijn leven op het economisch beleid van de overheid in relatie tot het vraagstuk van oorlog en vrede. Zijn belangrijkste werk is 'Kunnen wij de aarde beheren?' Jan Pen beschreef zijn leven en betichtte hem van oorlogshandelingen, falsificatie en communisme.

Prof. dr. Jan Tinbergen

Verrijn Stuart, C.A. Coenraad Alexander Verrijn Stuart (Weesp, 22 oktober 1865 - Zeist, 26 oktober 1947) was een Nederlandse econoom. Verrijn Stuart doorliep het gymnasium in Amsterdam, volgde de rechtenstudie aan de Universiteit van Amsterdam (1883-1890) en kreeg lessen in economie van hoogleraren als Beaujon en Pierson. Verrijn Stuart promoveerde in 1890 met lof op het proefschrift over Ricardo en Marx bij Nicolaas Gerard Pierson. Hij zou in zijn wetenschappelijke carrière werken in de traditie van de Oostenrijkse School. In 1889 werd hij secretaris van het in 1884 opgerichte Statistisch Instituut van de Vereniging voor de Statistiek onder leiding van A. Beaujon. Toen deze in 1890 kwam te overlijden werd Verrijn Stuart aangesteld als waarnemend directeur van dit instituut. In 1892 werd hij secretaris van de Centrale Commissie voor de Statistiek en in 1899 de eerste directeur van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Verder was hij redacteur bij De Economist. Van zijn hand verschenen enkele veel gebruikte hand- en leerboeken op het gebied van statistiek en economie. Gaf belangrijke stimulansen aan de statistiek en de beoefening van de economische wetenschap in Nederland. Ontving Nederlandse en buitenlandse onderscheidingen en eredoctoraten aan de universiteiten van Jena en Kiel (1925). Was ook hoogleraar in Groningen en Utrecht; in Utrecht zou hij in 1934 opgevolgd worden door zijn zoon G.M. Verrijn Stuart, later ook directeur van de Amsterdamsche Bank en voorzitter van de Sociaal-Economische Raad.

Walras, Leon (1834-1910) Van oorsprong Frans econoom, grondlegger van de School van Lausanne, een stroming die het economisch denken een wiskundige basis wilde geven. Walras verenigde de verschillende elementen van de economie - vraag en aanbod, prijs, productie, geld, kapitaal - in één sluitend stelsel van vergelijkingen, waarin alle grootheden met elkaar in evenwicht waren. Een belangrijk element in het model was de wijze waarop het subjectieve begrip 'nut' werd geïntegreerd in de prijsvorming; hierin liep hij vooruit op de Oostenrijkse School. Walras' mathematische benadering werd door andere economen van zijn tijd nauwelijks serieus genomen; tegenwoordig wordt hij als een van de grondleggers van de econometrie gezien. Hoewel zijn evenwichtsmodel vaak als argument wordt gebruikt tegen overheidsingrijpen in de economie, benadrukte hijzelf het abstracte karakter ervan; uit zijn andere geschriften blijkt een sterke sociale bewogenheid en als ideaal stelde hij zich een wetenschappelijk socialisme voor.

Zwarte donderdag Donderdag 24 oktober 1929, de dag waarop de beurscrisis van Wall Street begon. Na steeds sneller stijgende aandelenkoersen in 1928 en 1929 brak op donderdag 24 oktober 's morgens paniek uit toen de koersen fors daalden. 's Middags herstelde de Amerikaanse beurs zich enigszins en vrijdag en zaterdag leek de rust te zijn wedergekeerd. Op maandag 28 en dinsdag 29 oktober stortten de koersen echter in elkaar; de aandelen verloren 40% van hun waarde. Aan de koersdaling kwam pas in de zomer van 1932 een eind; de beursindex was toen per saldo met 83% gedaald. De beurskrach werd veroorzaakt door de enorme speculatie met op krediet gekochte aandelen. Deze kredieten moesten worden gefinancierd met de te behalen koerswinst. De koersdaling dwong de speculanten hun aandelen te verkopen ter aflossing van hun schulden, hetgeen weer een nieuwe koersval veroorzaakte. 'Zwarte donderdag' was het begin van de wereldcrisis van de jaren dertig.

Geneesheer en apotheker met monopolie
Geneesheer en Apotheker met monopolie


Enkele standaardwerken:
M. Blaug, Economic Theory in Retrospect, Cambridge University Press, Cambridge, 1985
J.L. Bouma, Leerboek der Bedrijfseconomie, Delwel, Wassenaar, 1982
R.B. Ekelund, A History of Economic Theory and Method, McGraw-Hill, Auckland, 1985
M. Friedman, Have Monetary Policies Failed? The American Review, May 1972
R.F. Harrod, The Life of John Maynard Keynes, MacMillan & Co. Ltd., London, 1963
R.F. HébertA History of Economic Theory and Method, McGraw-Hill, Auckland, 1985
P. Hennipman, Economisch motief en economisch principe, Noord-Hollandsche Uitg. Mij., Amsterdam, 1945
J.R. Hicks, Causality in Economics, Basil Blackwell, Oxford, 1979
S. Hollander, The Economics of Adam Smith, David Ricardo and John Stuart Mill, University of Toronto Press, 1985
T.W. Hutchison, The Politics and Philosophy of Economics, Basil Blackwell, Oxford, 1981
T.J. Kastelein, Groei naar een industriële samenleving, Wolters-Noordhoff, 1984
J.M. Keynes, The General Theory of Employment, Interest and Money, MacMillan and Co. Ltd., London, 1936
S. Kuznets, Modern Economic Growth, Rate, Structure and Spread, Yale University Press, New Haven, 1966
A. Leijonhufvud, On Keynesian Economics and the Economics of Keynes, Oxford University Press, New York, 1968
A. Maddison, Ontwikkelingsfasen van het kapitalisme, Het Spectrum, Utrecht, 1982
A. Marshall, Principles of Economics, Mac Millan and Co. London, 1947
J.W. McGuire, Theories of Business Behaviour, Prentice-Hall, Englewood Cliffs, New Jersey, 1964
J. Stuart Mill, Principles of Political Economy, Parker, Son and Bourn, Westrand, London, 1862
A. Nentjes, De ontwikkeling van de economische theorie, Wolters-Noordhoff, 1985
J. Pen, Among Economists, Reflections of a Neo-Classical Post Keynesian, North-Holland, Amsterdam, 1985
K.R. Popper, The Logic of Scientific Discovery, Hutchison, London, 1968
W.J. Samuels, The Methodology of Economic Thought, Transaction Books, London, 1980
J.A. Schumpeter, History of Economic Analysis, George Allen & Unwin Ltd., London, 1954
H.W. Spiegel, The Growth of Economic Thought, Duke University Press, Durham North Carolina, 1983
G.J. Stigler, Essays in the History of Economics, The University of Chicago Press, Chicago, 1965


Prof. dr. J.L. Bouma



Economische begrippenlijst A-Z:
A
aalmoes: armensteun
aanbodcurve: productieprijs
aanbodeconomie: prijszettersmarkt
aandeel: bedrijfseigendomsbewijs
aandeelhouder: bedrijfsgedeelteeigenaar
aandelenlease: aandelenhurenvoorgrotereaandelenportefeuillekoerswinsten
aanloophaven: tussenhaven
aanmunting: geldstukmaking
aanpassingspolitiek: begrotingspolitiek
acceleratieprincipe: vraagversnelling
acceptkrediet: exportkrediet
accijns: zwareconsumptiebelasting
accountant: boekhoudrekenaar
accountantsverklaring: rekeningschapsverklaring
accreditief: geldwissel
accumulatie: voorraadophoping
achterland: transportdoel
acquisitie: verwervenvannieuwecliënten
acquisitiekosten: verwervingskosten
actiehandel: aandelenhandel
activa: bedrijfsbezittingen
actuaris: actuarieelrekenaar
administratiekantoor: aandeelregister
aex: amsterdameffectenindex
affiliatie: bedrijfsrelatie
afgeleide industrie: bedrijfsomstandigheid
afhankelijkheidsgraad: nietwerkendenquotiënt
afnemerskrediet: kortlopendgoederenkrediet
afremmingsbeleid: hooggroeivertragingspolitiek
afschrijving: jaarlijksewaardevermindering
afslanken: bedrijfsinkrimping
aftopping: prijscompensatieplafond
afvloeiingsregeling: ontslagproces
afwenteling: kostendoorberekening
afzet: verkoopaantal
agentuurovereenkomst: handelsagentcontract
agglomeratienadelen: groeiregiominpunten
agglomeratievoordelen: groeiregiopluspunten
agglomeratie-effect: groeiregioaantrekkingskracht
agio: aandeelverkoopsurplus
agioreserve: aandeelverkoopreserve
agrarisch bedrijf: landbouwbedrijf
agrarische industrie: landbouwbedrijvigheid
agrarische revolutie: landbouwtechnologie
agrarische termijnmarkt amsterdam: landbouwproductoptiebeurs
akkerbouw: landbouwers
algemeen burgerlijk pensioenfonds: ambtenarenpensioenfonds
algemene rekenkamer: overheidsaccountant
allocatie: productiefactoren
ambacht: vakopleidingsberoep
ambachtsbedrijf: vakopleiding
amortisatie: financieëleafschrijving
amortisatiebewijs: aandeelintrekkingsbewijs
amsterdamse wisselbank: geldwisselkantoor
annexatie: vijandigeovername
annuïteit: annobedrag
annuïteitentafel: annobedragentotaaloverzicht
anti-dumping: stuntprijsoverheidspolitiek
appreciatie: wisselkoersprijsstijging
arbeidsbemiddeling: arbeidsbureau
arbeidsinkomensquote: productiefactorbeloning
arbeidsmarkt: arbeidsovereenkomstencollectief
arbeidsmigranten: arbeidskrachtenverbijzonderingen
arbeidsomstandigheden: werkomstandigheden
arbeidsplaatsenovereenkomst: vakopleidingenwerkcontract
arbeidsproductiviteit: productiefactorconjunctuur
arbeidsreserve: arbeidskrachtenverbijzonderingen
arbeidstijd: werktijden
arbeidstijdenwet: werkomstandighedenwet
arbeidsvoorziening: arbeidsmarktcreatie
arbitrage: prijsverschillenhandel
armoede: steunniveau
armoedeval: steunniveaunettoloonverschil
armoedevalproblematiek: hetloontnietomtewerkenomdatarmoedegezinssubsidiesvoordeligerzijn
assemblagebedrijf: vanhalffabrikaatnaareindproductmontagebedrijf
autarkisch: eigenproductieiseigenconsumptieisgeheelvoldoende

B
backoffice: transactieverwerkingsafdeling
baisse: laagconjunctuurmetmarktendienietmeerdraaienentegenhangervanhausse
balans: jaarrekeningopstelling
balansmaatregelen: alleactiesgerichtophetverbeterenvandeactivaenpassiva 
bank van lening: pandjesbaasbankverbijzonderingen (verouderd)
bank voor internationale betalingen: europesecentralebankvoorganger
bank voor nederlandsche gemeenten: bankverbijzonderingen
bankbeginsel: geldscheppingskarakter
bankbiljet: waardepapiermetrechtoptegenwaardeingoud
bankgarantie: bankbriefmetrechtopgarantstelling
bankgeheim: bankverbijzonderingenwaarbijcliëntalleeneenrekeningnummerheeft
bankier: kopervankortlopendgeldenverkopervanlanglopendgeldenaanverwantehandel
bark: scheepshandelstype
barkentijn: scheepshandelstype
basisaftrek: loonbelastingsverminderingsverbijzonderingen
basisindustrie: vangrondstofnaarhalffabrikaatbedrijven
bazaar: lokalemarktverbijzonderingen
bbp: brutobinnenlandsproduct
bbp-groei: degroeivanhetinkomenofeconomischegroei
bedrijfsadministratie: bedrijfsboekhouding
bedrijfschap: bedrijfskolombrancheorganisatie
bedrijfsconcentratie: machtinbedrijfskolom
bedrijfseconomie: bedrijfshuishoudingen
bedrijfskolom: vanbegintotconsumentketen
bedrijfskunde: bedrijfskennisenvaardigheden
bedrijfsmaatschappelijk werk: werkomstandighedenverbijzonderingen
bedrijfsorganisatie: bedrijfshuishoudingsorganisatiestructuur
bedrijfstak: bedrijfskarakterverbijzonderingen
bedrijfsveiligheid: bedrijfsomstandighedenbeoordeling
begroting: financiëleprognose
begrotingspolitiek: anticyclischebudgettaireoverheidspolitiek
begrotingstekort: financiëleprognosesaldo
belastingafdracht: geldnabelastingheffingafdragenaandefiscuszoalsbijvoorbeeldbtw
belastingdienst: belastingontvangersorganisatie
belastingdienstdruk: inkomensdeelvoorbelastingdienst
belastingdruk: hetgewichtvandebelastingeninhetinkomen
belastingherziening: belastinggrondslagverbijzonderingen
belastingontduiking: belastinggrondslagontsnappingsverbijzonderingen
belastingontwijking: belastinggrondslagvoorkomingsverbijzonderingen
belastingvlucht: belastingvoorkomingsverbijzonderingen
belastingquote: hetaandeelvandebelastingeninhetbbp
beleggen: investereninverhandelbaarwaardepapier
beleggers: investeerdersinverhandelbaarwaardepapier
beleggingsfonds: selectievanverhandelbaarwaardepapier
beleggingsmaatschappij: investeringsbedrijf
berging: transportrisicoverbijzonderingen
beroepsstructuur: beroepsbevolkingpersector
besparingen: spaarrekeningensaldi
bestedingen: consumptie
bestedingsbeperking: bezuinigingendoormindertebesteden
bestedingsevenwicht: consumptieisproductie
betalingsbalans: internationaalhandelsoverzicht
betalingsunie: internationalesamenwerkinggeldverkeer
betalingsverkeer: hettransportvanbetalingenmettechnologie
betuwelijn: transportmiddelnaarachterland
beunhazerij: vakopleidingsbedrog
beurs: markt
beurtvaart: scheepstransportwanneermenaandebeurtis
bevrachting: scheepsbevoorrading
bezettingsgraad: productiecapaciteitsoverschot
bijzondere verbruiksbelasting: zwareconsumptiebelasting
bilateraal: wederzijds
bimetalliek geldstelsel: goudenzilverstandaard
binnenvaart: nationaalscheepstransport
bkr: bureaukredietregistratie
boedelkrediet: kredietbijfaillissement
boeier: scheepshandelstype
boekhouden: administratiehouden
boekhoudprogramma: hulpmiddelvooradminstratiehouden
boekjaar: rekenjaar
boekschuld: rekenschuld
boekwaarde: rekenwaarde
bonusaandeel: bijzonderaandeel
borgstellingskrediet: kredietgarantstelling
bouwnijverheid: bouwbedrijfstak
boycot: handelsbeperkendprotectionisme
brain drain: kennisverliesbijarbeidsmigratie
branchevervaging: bedrijfskolomverschuiving
break-even point: omslagpunttussenopbrengstenenkosten
bretton woods: nieuwestandaardconferentie
brigantijn: scheepshandelstype
brik: scheepshandelstype
bronbelasting: buitenlandsedividendbelasting
bruto binnenlands product: bbpoftotaletoegevoegdewaarde
bruto nationaal product: bbpinclusiefbuitenland
bruto: inclusief
btw: bijzonderetoegevoegdewaardeofbelastingingevoerdin1969omconsumptiegoederentebelasten
budget: huishoudgeld
budgetonderzoek: huishoudensenquête
budgettering: huishoudplanning
buffer: reserveringspost
bulk: ingrootvolume
bulkgoed: ingrootvolumegoederentype
bulkgoederenhaven: ingrootvolumeoverslaghaven
bullionisme: goudstandaard
bureau krediet registratie: bancaireschuldenregistermetcoderingenvoorgezondfinancieelstelsel
buy-out: zeggenschapsaankoop

C
capaciteitsplanning: productieverwerkingsproces
cargadoor: hetberoepvaniemanddiedeladingaanmonstertomhoog
cashflow: geldofkasstromen
centraal geleide economie: overheidseconomie
centraal planbureau: cpbofoverheidsrekenaar
chartaal geld: muntgeld
cheque: waardepapier
clearing: effectentransactieverwerking
collectieve sector: overheidssector
collectivisme: overheidseconomie
colportage: verkoopstrategie
commerciële diensten: verkoopvandiensten
commissionair: effectenbemiddelaarzonderrisico
compagnie: naamlozevennootschap (verouderd)
comparatief voordeel: relatiefvergelijkendvoordeel
compensatieopdrachten: tegenprestatieeconomie
competitie: concurrentie
concentratie: grotetoenamemarktaandeelofafnamebedrijven
concern: internationalenaamlozevennootschap
concurrentie: demarktpartijen
concurrentiekracht: derelatievekrachtvandemarktpartijen
concurrentievervalsing: dekrachtvanmarktpartijenbenadelen
conjunctuur: groeiverloop
consortium: hetgeheelvantypischebedrijven
consumentenbescherming: kopersrechten
consumentenorganisatie: kopersbelangenbehartiger
consumentisme: consumentenmachtwordtsteedsbelangrijker
consumptie: bestedingen
consumptiegoederen: goederendieverbruiktworden
consumptiegoederenindustrie: fabricagevanhuishoudensgoederen
containerhaven: overslaghaveningrootvolume
containerschip: overslagschipingrootvolume
contanten: geldstukkenenbankbiljettenindeportemonneekassaofkluismetgoudalstegenwaarde
contante waarde: hedendaagsewaardevaneengeldbedragindetoekomst
contingentering: hoeveelheidsbeperkingenvoorbeschermingmadeinholland
contractloonstijging: collectievearbeidsovereenkomstloongroei
convergentietheorie: communismeenkapitalismetenderennaareennieuwevenwicht
conversie: omzettingvaneffecten
convertibiliteit: omzettingsgradatie
coöperatie: machtigesamenwerkingsrechtspersoon
coupon: aandeelhoudersbondierechtgeeftopinterestofdividend
couponbetaling: betalingvandecouponofhetrentetermijnbedrag
courtage: bemiddelingsloonvancommissionairofmakelaar
creditcard: kredietkaartmetkredietfaciliteit
creditzijde: kredietzijdebalanspost
crisis: krimpeconomie
current ratio: financiëlebeoordelingsmaatstafvoordekortetermijn

D
daggeldlening: omvangrijkeleningmetzeerkortelooptijdenbeperktrisico
dealing room: bankruimtevooreffectenadvisering
debetzijde: debietzijdebalanspost
deconcentratie: groteafnamemarktaandeeloftoenamebedrijven
deeltijdarbeid: arbeidstijdopdeling
deflatie: afnemendeprijsstijgingen
dekkingsvoorschriften: gedwongengeldpositievooreffectenrisico's
demografische investeringen: geboortegerelateerdeinvesteringsconjunctuur
demonetisatie: geldverkeersanering
denivellering: inkomensverdelingscheefheidstoename
deposito: nietopvraagbaartegoedmethogerespaarrente
depreciatie: wisselkoersprijsdaling
depressie: aanhoudendecrisis
derivaten: afgeleidefinanciëleinstrumenten
devaluatie: wisselkoersprijsdaling
deviezen: valutareserves
diensten: eindproductiseenwerkzaamheid
dienstenbalans: hetinternationaleoverzichtvanverleendediensten
dienstensector: desectorvanverleendediensten
diepte-investering: investeringdieproductiefactorkapitaalvergroot
differentiatie: bedrijfskolomverlenging
digitaal loket: koperenverkoperontmoetenelkaaropeendigitaalscherm
disconto: centralebankrente
distributie: laatsteschakellogistiekeketen
diversificatie: effectenspreiding
dividend: winstuitdelingaanaandeelhouders
dividendvrijstelling: dividendbelastingsverminderingsverbijzonderingen
dochtermaatschappij: bedrijfseigendomvanmoederbedrijf
doelgroep: potentiëleklanten
dokhaven: getijdenhaven
domeinstelsel: exploitatievanlandgoederendoordekerk
doordraaien: prijsbeschermingvanbederf
doorvoer: hetinvoerenoverslaanenuitvoerenzonderwaardetoetevoegen
douanegebied: douanebepalingenhandelswetgeving
douane-unie: landenmeteenzelfderegimeaandegrensvoorbinnenkomers
draagkrachtbeginsel: uitgangspuntinkomenbelastingdienst
duit: kopermuntvan1/2penning,1/8stuiverof1/160gulden
dukaat: ducatonofgoudenmuntvandehertogvanvenetië
dumpen: prijsofhoeveelheidsconcurrentie

E
economisch nationalisme: protectionismeverbijzondering
economische boycot: protectionismeverbijzondering
economische monetaire unie: geografischemuntunie
economische groei: bbpgroei
economische kringloop: kringloopmodeleconomie
economische orde: allocatiekeuzeproductiefactoren
economische overbevolking: onvoldoendemiddelenvanbestaan
economische planning: economischeprognose
economische politiek: heteconomischoverheidsbeleid
economische structuur: langetermijninrichtingeconomie
economische unie: geografischehandelsunie
economische verstedelijking: stadshandel
economisme: politiekeeconomisering
ecu: rekeneenheidofvoorlopereurouitbbp
eenmanszaak: ondernemer
eerste wet van gossen: deconsumentiszichbewustvangrensnutbijeenadditioneleaankoop
effecten: verhandelbarewaardepapieren
effectenbeurs: verhandelbarewaardepapierenmarkt
efficiency: productieslimheid
elektronisch winkelen: websitewinkel
elektronische snelweg: websitewinkelstraat
elektrotechnische industrie: elektrischemachinemaaksector
emissie: onaangenameuitstoot
emitteren: uitgiftevanleningen
emolumenten: incidentelebeloningsaspecten
entrepot: overslagpunt
erfpacht: alsverpachtersterftblijfterfpachtvantoepassing
esb: economischestatistischeberichten
euro: eurozonevaluta
eurobond: leninguitgifteinbuitenlandsevaluta
eurocheque: waardepapier
europese centrale bank: centralebankvoordeeurozone
europese economische ruimte: internemarktbinneneuropa
export: engelsvooruitvoerwaarbijdehavenverlatenwordt
exportbevordering: exportsectorstimulering
exportgeoriënteerde industrialisatie: maaksectorvoorexport
exportkracht: dematenwaarinhetlandschaarseexportvoordelenbezit
expulsiegebied: afstotingsfactorenarbeidsdrain
extensieve landbouw: denatuurlijkelandbouwmethode

F
factorij: overzeesehandelspost
factoring: factureringsovername
factoringmaatschappij: facturatiebedrijf
factuur: betalingsverplichtingsdocument
failliet: schuldenarenkrijgennietmeerbetaaldenderechterstaaktdeondernemingnazorgvuldigeafwegingen
faillissement: hetbedrijfisopwegnaarderechteromfaillietverklaardteworden
fair trade: deillusiedatdeboereenbetereprijskrijgtmethetconsumptiegevoelvanweldoener
fed: thefederalreservesystemofhetstelselvancentralebankeninamerikadatdegoudreservevoorraadbeheert
financiering: financiëlebehoefte
financieringsmaatschappij: kredietverstrekker
financieringstekort: staatsschuldtoename
fiscale politiek: economischebelastingpolitiek
fiscalisering: trendwaarbijdeeconomietelkensweerafhankelijkisvanhetoverheidsingrijpen
fiscalist: belastingdeskundige
flexibilisering: veranderingvandeelmarktenvoorsnelleremarktaanpassingen
flexibel contract: eencontractmeteenlaaguurloonenweinigpensioenenheelveelontslagrisico
flexwerker: flexibelwerknemerscontract
fluit: scheepshandelstype
forensengemeente: woongemeente
forensisme: pendelenvanwoongemeentenaarwerkgemeente
forfait: schijfdieverondersteldesituatievoordeheffingsgrondslagis
franchise: kettingwinkelformule
franchising: langetermijnfranchiserelatieschap
frontoffice: transactieregistratieafdelingbijeenbankmaargeengewoonloket
fusie: hetsamengaanvanzelfstandigeorganisatiesineennieuwe

G
galjoen of galjoot: scheepshandelstype
garantieprijs: devariabeleminimumprijsdiedeoverheidvaststeltvoorprimaireeindproducten
geld: algemeenruilmiddelineeneconomiemeteenzekeretegenwaardebijdecentralebank
geldautomaten: geldmachinediegeldinomloopbrengt
gelddekking: dematewaarindewaardevanhetgeldgedektisdoorhetgoud
geldillusie: dewaardevangeldneemtafdoorinflatie
geldmarkt: marktvoorleningenmetkortelooptijdkleinerdaneenjaar
geldschepping: toenamevandegeldhoeveelheiddoorkredietverlening
geldzuivering: oudgeldomruileninnieuwgeld
geleide economie: economiezondergoederenmarkt
geplaatst kapitaal: verkochteaandelenaanalleeersteaandeelhouders (primaire markt voor kapitaal)
gestort kapitaal: betaaldeaandelendooralleeersteaandeelhouders (primaire markt voor kapitaal)
getijhaven: havenmetcomplexewaterstand
getuigschrift: aanbevelingbijontslag
giffen-paradox: productwaarbijdevraagfunctieabnormaalis
gilde: beroepsbelangenorganisatiebijambachten
gildedwang: alleengildeledenhebbenrechten
giraal effectenverkeer: effectenwordengiraalgekochtbetaaldengeleverd
giro: grieksgyrosvoorcirkelgebruiktvoorinterbancairbetalen
glijdende loonschaal: loonontwikkelingisgekoppeldaandeprijsindexcijfers
goed koopmansgebruik: fiscalenormbijbelastingberekeningvoorondernemers
goodwill: nettowaardeondernemingsbonus
gouddekking: geldgoudquotiënt
gouden aandeel: hetspecifiekeaandeeldateenmeerderheidsbelangoplevert
gouden rijder: goudenmuntmetruiter
gouden parachuut of handdruk: debestuurderiszoschaarsdatdezeookbijvertreksalarisontvangt
gouden standaard: detegenwaardevangeldisvolledigingoudaanwezig
gouden tienguldenstuk: goudenmuntvantiengulden
goudgerande waarde: geldmetvolledigetegenwaardeingoud
goudillusie: detegenwaardevangeldingoudneemtafdoorhetvertrouweninanderereserves
goudpariteit: vastgesteldeofficiëletegenwaardeopenigmomentbijtransactie
goudreserve: aangehoudengoudhoeveelheidalstegenwaardevanhetgeld
goudwisselstandaard: hetgeldomwisseleningoudtegendegoudpariteit
grensnut: hetnutvanweerhetzelfdeconsumptiegoed
gresham: goedgeldwintenheeftdevolledigetegenwaardeinhetgoud
grondprijsmechanisme: marktmechanismemetoverheidsinmenging
grondrente: fictieverekeneeinheidvoordegrondopbrengstperjaar
grootbedrijf: deproductieschaalgroottemetveelwerknemers
grootboek: hetboekmetdehoofdrekeningenvanhetbedrijf
grootgrondbezit: vrijwelallegrondisinhandenvaneenenkeling
groothandel: marktmetgroothandelsvolumeaspecten
grootwinkelbedrijf: winkelmetgroothandelsvolumeaspecten
grossier: winkelmetgroothandelsvolumeaspectenentegenhangervandekruidenier
gulden: oudemuntnaamdiehsitorischvaakvoorkomt

H
halffabrikaat: heteindproductishalfgefabriceerd (kan zelf eindproduct zijn)
handel: dehandenklapofkoopenverkoop
handelsbalans: deuitvoereninvoer
handelsgewassen: verzamelnaamvoordelokaalverbouwdeuitvoer
handelsnaam: degeregistreerdeorganisatienaam
handelsovereenkomsten: verzamelnaamvoorallerleihandelbevorderendeafspraken
handelspolitiek: verzamelnaamvoorallerleibeleidsmaatregelenomdehandeltebevorderen
handelsreiziger: verkoperdiecontactheeftmetalleafnemers
hausse: hoogconjunctuurmetmarktendieopvolletoerendraaienentegenhangervanbaisse
hergebruik: geconsumeerdgoedisweereengrondstof
herverzekering: verzekeraarverzekerdhetrisicozelfelderswegenshetbereikenvanhetrisicovolume
hightech-industrie: maaksectorvanhoogwaardigetechnologie
hoekman: mandieeenkwartvandeeffectenhandelineenhoekvanhetbeursgebouwverzorgde
holding: houdstervanallebezittingen
hypotheek: metgeleendgeldeenhuiskopenendatweerafstaanaandegeldverstrekker

I
import: ingevoerdegoederenendienstenineenland
importsubstitutie: handelspolitiekwaarbijdemaaksectordeinvoermaakt
incassobureau: betalingsachterstandinvordering
incidentele loonstijging: eenmaligebijzondereloonstijging
indifferentiecurve: goederencombinatiesmetgelijkconsumptienut
industrialisatie: procesnaarmechanisatievandemaaksector
industrie: maaksectorwaarbijheteindwerkgefactureerdwordtofwelfabrieksnijverheid
industrieel eigendom: eigendomsrechtenliggenbijdeindustrie
industriële sociologie: postindustriëleaspectenvanindustrialisatie
inertie: traagheidvanvraagenaanbod
inflatie: percentueleprijsstijging
informatiemaatschappij: mechanisatiewordtaangevulddoorinformatietechnologie
informele sector: verborgeneconomiedienietgepubliceerdwordtmaarwelbekendis
infrastructuur: hetgeheelvantransportfunctionaliteit
inkomenselasticiteit van de vraag: dereactiesnelheidvandevraagbijeenprijswijziging
inkomensnivellering: inkomenskruipennaarelkaar
inkomensverdeling: perklassedeinkomensvergelijkingsweergave
input/output-analyse: opstellingomhetverbruikteanalyseren
intensivering: belastingvanlandbouwgrond
internationale arbeidsverdeling: nationaleschaarstevoordelenbepalendearbeidsinzet
interne markt: demarktbinneneenbepaaldegeografischeeenheid
interventie: ingrijpenvandeoverheidbijnadeligeniveaus
intrinsieke muntwaarde: dewerkelijkewaardevaneenmuntstuk
inverdieneffecten: degunstigeverdienstenbijoverheidskosten
investering: uitgavenomdeproductietevergroten

J
jaarmarkt: jaarlijksevenementmetdevraagenhetaanbod
jaaropbrengst: hetbedragp*qineenwillekeurigboekjaar
jaarpremie: deverzekeringsprijsomvoorhethelejaarverzekerdtezijnvoorhetrisico
jaarrekening: annuëlepresentatievanallefinanciëlerekeningen
jaarverslag: verslagmetdaarinopgenomendejaarrekening

K
kaasschaaf-politiek: bezuinigingeneenvoudiginvullendooroveraleenbeetjeafteschaven
kansspeltheorie: modelmatigconcurrentiegedragvoorspellen
kapitaal: deschaarseproductiefactorinhetproductieproces
kapitaalcoëfficiënt: kapitaalbbpquotiënt
kapitaalgoederen: roerendegoederenwelkeonderdeeluitmakenvandeproductiefactorkapitaal
kapitaalgoederenindustrie: maaksectorvoorproductievanhetkapitaalgoed
kapitaalmarkt: marktvoorleningenmetlangelooptijdlangerdaneenjaar
kapitaalvernietiging: deproductiefactorenafbrekendoorinproductieveherbestemming
kapitaalvlucht: verplaatsingvankapitaalomnadeligeredenennaarhetbuitenland
kapitaalquote: hetaandeelvandeproductiefactorkapitaalinhetbbp
kapitalisatie: samenstellingondernemingsvermogen
kapitalisme: economiegerichtopinvesteringenindeproductiefactorkapitaal
kartel: ondernemersdieprijszetterwensentezijnmaarproductiebeperkingnietalshoofddoelhebben
kasboek: eenboekmetallekasstromenopdagbasisvoorhetgrootboek
kennisfactor: kenmerkvaneeneconomischpunt
klimaatmaatregelen: productieverstorendemaatregelenmeteensuboptimaleproductiewinstenwelvaartsverlies
knowhow: bedrijfsgeheim
koers: prijsopenigmomentopdemarktnamarktwerking
kofschip: scheepshandelstype
kogge: scheepshandelstype
koopkracht: wathetinkomenoplevertaangoederenendiensten
koopkrachtpariteit: deinternationalekoopkracht
koopkrachtplaatje: tabelmetdekoopkrachtpercentages
koopman: risicodragendehandelaardiehetwetboekvankoophandelhanteert
koopsompolis: verzekeringmetcontantaankoopbedragmetbelastingaftrekvoordeel
korte termijn: tijdsperiodewaarbinnenmenvolledigzekeris
kosten: verzamelnaamvoorderekenkundigeuitgaven
kostenbesparingen: hetgeheelvanmaatregelengerichtophetverbeterenvandebalans
kostenplaats: naamwaaronderderekenkundigedeeluitgavenverschijnenindeboekhouding
krediet: geldlening
kruidenier: winkelmetkleinhandelsvolumeaspectenentegenhangervandegrossier
kunstmatige haven: nietnatuurlijkehaven

L
laagconjunctuur: laagconjunctuurmetmarktendienietmeerdraaienentegenhangervanhausse
laissez-faire: laatmaarwaaienliberalisme
lakenhal: markthalwaardelakenprijstotstandkomt
landbouw: industrievoorproductievanplantenendierenvoorconsumptie
landbouwindustrie: maaksectorvanlandbouwproducten
landbouwoverschotten: landbouwconsumptieproductieverschil
lange termijn: tijdsperiodewaarbijmenonzekerbegintteworden
leasing: financieelproductomeindproductniettekopen
leenstelsel: hetlandinbeheerbijdegebruikerofleenheerisgeleendvandeadelofvrijheer
lening: geldkrediet
levensduur: rekenkundigegebruiksduurwaarineindproductafgeschrevenzalworden
levensverzekering: verzekeringdieuitkeertbijhetinlevenzijnvandeverzekerdeopeenbepaaldedatum
leverancierskrediet: risicovollevoorfinancieringvoorondernemers
liberalisatie: verminderingvanoverheidsingrijpenopmarkten
liberalisme: politiekeideologiedievrijheidcentraalheeftstaan
licentie: formelewettelijketoestemmingombijzonderproducttemogenverkopen
lichte industrie: minderkapitaalintensieveindustrie
lijfrente: verzekeringdieperiodiekuitkeertbijhetinlevenzijnvandeverzekerdevanafeenbepaaldedatum
lijnvaart: scheepvaartdiensttussentweehavens
liquidatie: ontbindingvaneenrechtspersoon
liquiditeit: voldoendecashvoordebetalingen
lokatiefactor: kenmerkvaneeneconomischpunt
loket: eenfysiekeplaatswaarkoperenverkoperelkaarontmoetenbijeenraampje
loonpolitiek: overheidsbeleidbijhetloon
loonquote: hetaandeelvandebeloningvandeproductiefactorarbeidinhetbbp

M
maatschap: rechtspersoonzonderrechtspersoonlijkheidvantweematendieallesdoen
maatschappelijk kapitaal: hetstatutaireaandelenkapitaalvaneenrechtspersoon
macro-economie: deeconomievaneenvolkshuishoudingofstaathuishoudkunde
made in holland: hetfabricaatvaneigenbodemmeteigenarbeidszetgemaakt
mainport: debelangrijkstetransporthavenvaneenregio
makelaar: beëdigdonroerendgoedbemiddelaarzonderrisico
manufactuur: maaksectorwaarbijhethandwerkgefactureerdwordtofwelhuisnijverheid
markt: eenontmoetingvanvraagenaanbodwaarbijhoeveelheidenprijsvastgezetworden
markteconomie: eeneconomiewaarvraagenaanbodelkaarnatuurlijkenzonderoverheidsbemoeienisontmoeten
marktgebied: regiowaarvraagenaanbodelkaarontmoeten
markthal: eenhalwaarvraagenaanbodelkaarontmoeten
marktverstoring: overheidsbelemmeringomdeaanbiederofvragertebeschermen
marktwerking: hetmechanismewaarbijvraagenaanbodelkaarbijtransatiesontmoeten
mechanisatie: hetproductieproceswordtnietmeermetdehandgedaan
mededinging: hetmeedoenbijvraagenaanbodofwelconcurreren
meeropbrengst: deopbrengstvaneenenkeleextraeenheidgeproduceerd
meerwaarde: spreektaaldatindevraageenextraaspectmeegenomenwordt
meestbegunstigingsclausule: handelsverdragclausuledatmenallemaalhetvoordeelkankrijgenofwelnon-discriminatie
mercantilisme: aanhangersvanmercuriusdushandelarenmetzoveelmogelijkgoud
metaalindustrie: metaalmaaksector
middellange termijn: tijdsperiodewaarbinnenmenenigezekerheidheeft
midden- en kleinbedrijf: deproductieschaalgroottemetweinigwerknemers
midkap-index: deamsterdammiddelgrotekapitaalbehoefteindex
milieusubsidie: deaanvangsgeldstroomdiedeoverheidbetaaltvoorschoneproductie
miljoenennota: detoelichtingbijderijksbegroting
modale werknemer: demeestvoorkomendewerknemer
moedermaatschappij: ondernemingdieeigenaarisvaneenofmeerdochterbedrijven
monetaire politiek: bevorderingvanheteconomischebeleidmetdegeldhoeveelheid
monetarisme: geldhoeveelheidisdominantinconomischeontwikkeling
monopolie: marktvormwaarbijereenaanbiederisdieprijszetterwordtalsergeproduceerdwordt
monsterboekje: vakopleidingseisbijzeevaartofcv-document
monsterrol: overzichtbemanningsledenaanboord
multilaterale hulp: ontwikkelingshulpwaarbijmeerderelandenhelpenmetontwikkeling
multinational: grootbedrijfmetmeerderelanden
multinationale onderneming: grootbedrijfmetmeerderelanden
multiplicator: vermenigvuldiger
munt: geldstukvroegereengoudstuk
muntbiljet: eenwaardepapierdatdetegenwaardeingelduitkeertbijomwisseling
munteenheid: geldeenheidwaarindemarktdehandeldrijft
muntlooneffect: dewinstopeenmuntstukdoorhetverschiltussenmuntopbrengstenmuntkosten
muntunie: eenverzamelnaamvoorlandendiesamenwerkenbijdegeldmunt

N
nationaal inkomen: dejaarbeloningvandeproductiefactorenineenland
nationaal product: dejaarproductievandeproductiefactorenineenland
nationale rekeningen: denationaleboekhoudingmethetbbp
nationaal vermogen: dejaarrekeningvandeproductiefactorenineenland
nationaliseren: vaneenbedrijfeenstaatsbedrijfmaken
natuurlijke haven: eenhavendieindenatuurgevormdis
negatieve integratie: hetwegnemenvanhandelsbeperkingen
neoklassieke school: aanhangersvandenieuweklassieketheorieoverhetprijsmechanisme
netto: verzamelnaamwaarbijietsvaneenbrutoafis
nomaden: eenvolkzonderlandofeenstaatzondereigenlandbezit
nominale waarde: debijemissievastgesteldewaardegedruktopeenaandeeloflening
nominale muntwaarde: dewaardeophetgeldstukofdetegenwaardevaneengoudstuk
noodgeld: distributiebonnenwelkerechtgevenopconsumptiegoederen
notering: hetopschrijvenenpubliekmakenvandemarktprijzen
nut: verzamelnaamvoordebehoefteineengoedofdienst
nutscurve: lijnvandecoördinatenmeteenzelfdenut

O
obligatie: verhandelbareleningwaarbijschuldenaarzichverplichthoofdsomenrentetebetalenintermijnen
octrooi: hetalleenrechtopeenbepaaldedienst
offshore-industrie: maaksectorvanbuitengaatsegrondstof
oliehaven: havenmetoverslagtanksmetdegrondstofruweolie
oligopolie: marktvormwaarbijerenkeleanbiederszijndiedeprijswensentebepalennaproductie
omloopsnelheid: snelheidwaarmeeeneconomischeentiteiteenkringloopdoorloopt
omslagstelsel: verzamelnaamwaarbijeenuitkeringdirectbetaaldmoetwordenalspremie
omzet: deprijsafgezettegendegeproduceerdeeenhedenineenjaar
omzetbelasting: debelastingbehorendbijdeomzet
onderbesteding: devraagislagerdandeproductiecapaciteit
onderbezetting: deproductieislagerdandeproductiecapaciteit
onderneming: eenrechtspersoondiewinstmaximaliserendmoetzijn
ondernemingsraad: eenrechtsorgaanbinnendeondernemingmeteindverantwoordelijkheid
onderverzekering: verzekeringsbepalingwaarbijhetverzekerdeonderdemaatisgeworden
onroerende-zaakbelasting: debelastingbehorendbijonroerendezaken
open-marktpolitiek: monetairinstrumentomindemarktactieftewordenomdeprijzenstabieltehouden
opkoopprogramma: centralebankpolitiekomleningenoptekopenomderentekunstmatiglaagtehouden
oppotten: zelfbankbiljettenhoudenmetdegedachtehetlaternodigtehebben
optie: financieelinstrumentwaarbijdewaardeafgeleidisvanéénaandeeldatwelrechtgeeftopdividend
optiebeurs: marktwaaroptiesverhandeldworden
orderboek: hetgeheelvanopenstaandeordersmetdebiedenlaatprijzentotdetransactiegedaanisofdeordervervalt
orderportefeuille: hetgeheelvanordersbijeenbedrijf
outplacement: engelsvoorontslagmetsollicitatiedwangentijdelijksalaris
overbesteding: devraagishogerdandeproductiecapaciteit
overbezetting: deproductieishogerdandeproductiecapaciteit
overcapaciteit: eriscapaciteitoverinhetproductieprocesofdeproductiegrensisnognietbereikt
overdrachtsinkomsten: overheidsuitgavenalssubsidieomoverheidsdoelenterealiseren
overheidsbedrijf: staatsbedrijfopdestaatsbalanswaarbijdeoverheideigenaarisenhetdividendontvangt
overwinst: erisnogeenbedragovernadatdewinstisuitgekeerdaandeaandeelhouders

P
pacht: dekostenvoorhetgebruikvangrondtebetalenaandegrondeigenaar
pachtverlenging: hetmomentdatgebruikerenverpachterallesopnieuwafspreken
pareto-optimaal: deschaarsemiddelenzijnoptimaalloceerd
pariteit: gekozenvastewisselkoersvantweevalutasdespilkoersgenaamdomhandeltebevorderen
passende arbeid: deproductiefactorarbeidwordtoptimaalbenut
patent: hetalleenrechtopeenbepaaldproduct
pensioen: penningennadearbeidsperiode
pensioenbreuk: salarisstapdienietindepensioenberekeningzit
pensioenverzekering: verzekeringdierechtgeeftoppenningennadearbeidsperiode
phillipscurve: grafiekmetarbeidsmarktschaarste
poldermodel: werkgeverwerknemerenoverheidpratenallesuit
positieve integratie: deinternemarktbelemmeren
post-industriële samenleving: mechanisatiewordtaangevulddoorinformatietechnologie
premie: dekostenvooreeneconomischedienstmetzekerheidsrechten
prijsafspraak: prijszettendgedragdoorondernemersmethetdoelmeerwinsttebehalen
prijsbinding: prijshoudendgedragdoorondernemersmethetdoeldewinsttebehouden
prijsindexcijfer: rekeneenheidomdeprijsontwikkelingtebegrijpen
prijspolitiek: handelspolitiekwaarbijdemadeinhollandprijsvoordelenontmoet
prijsrevolutie: menheeftmoeiteomdeprijsontwikkelingtebegrijpen
prijstheorie: alletheoriëndienodigzijnomprijsgedragtebegrijpen
prijzenoorlog: menvoertdeprijsniveauszolaagdoordatallemarktpartijenverliezenlijden
primaire sector: maaksectorvandeprimairelevensbehoeften
privatisering: staatsbedrijfvandestaatsbalanshalenwaarbijdeoverheidgeeneigenaarmeerisengeendividendkrijgt
productdifferentiatie: productverschillen
productaansprakelijkheid: schadeveroorzaaktdooreenverkochteindproduct
productie: degeproduceerdeeenheden
productiefunctie: dearbeidsinzetenkapitaalsinzetomvanschaarsemiddelenmadeinhollandtemaken
productiekolom: vangrondstofnaarheteindproduct
productiestructuur: deproductievormvaneeneconomiemetoptimaleinzetvandeproductiefactorkapitaal
productiesysteem: verzamelnaamvoorelkonderdeelinhetproductieproces
productschap: productiekolomvoorprimairelevensbehoeftenconsumentenbelangenbehartiger
profijtbeginsel: wiehetmeestprofiteertwinthetmeeste
protectionisme: invoerbelemmerendenuitvoerbevorderendvrijhandelsverlies
pull-factoren: aantrekkingsfactorenbijmigratie
push-factoren: afstotingsfactorenbijmigratie

Q
quartaire sector: enigesectorzonderwinststrevengeheelofgedeeltelijkdoordestaatonderhouden
quotiënt: demaatstafwaarbijwaardegroothedengedeeldwordendoorhetbbp
quoteringsregeling: maximeringvanproductiegrenzen
quotum: productiegrens

R
rvc: eengezaghebbendrechtsorgaanbinnendeondernemingmeteindverantwoordelijkheid
reaal: historischemuntsoortvanzilverofgoud
recessie: tenminstetweeopeenvolgendekwartalenmeteenkrimpvandealgeheleeconomie
regionale ontwikkelingsmaatschappij: maatschappijdiedeschaarselokaleondernemingenhelpt
registeraccountant: eenaccountantmeteindverantwoordelijkheidvoordeheleonderneming
rekening-courantkrediet: leningdieontstaatopdebankrekeningdoortekorten
rekenmeester: bestedingscontroleurincrisistijd
rentabiliteit: dematevanwinstgevendheidvandeonderneming
rente: vergoedingvooruitgeleendgelddooreenschuldenaar
rentecoupon: rentetermijnvaneenobligatiehouder
rentespaarbrief: bankproduct
rentestructuur: derentetermijnstructuurofyieldcurve
rentetermijnstructuur: derentelooptijdenstructuurvandekortlopendeenlanglopendeleningen
retentie: hetbehoudenvanbestaandecliënten
revaluatie: herwaarderingvandewisselkoersalsdemarktprijsteveelafwijkt
rijksbegroting: begrotingvandeoverheidmetalleuitgavenenhoedietezullengaanbetalen
rotterdam: grootstehavenineuropazienatuurlijkehaven
ruil: omwisselenvanproductiegoederen
ruilvoet: exportkrachtvaneeneconomie

S
saneren: deproductiekrachtvaneenondernemingverbeteren
schaalgrootte: deschaalomvangvandeproducent
schaalvergroting: hetproductieprocesvergroten
schaalvoordelen: voordelendiedoordeproductievergrotingontstaanindevasteuitgaven
schaarste: ermoetmoeitegedaanwordenominbehoeftentevoorzien
schatkistpapier: waardepapiervandecentralebankenmonetairinstrumentomdegeldprijstebeïnvloeden
scheepsbevoorrader: scheepsleverancierbrengtallenietladingaanboord
scheepsbevrachter: decargadoorregeltdeladingaanboord
secundaire sector: desectordiedeproductieverrichtvanhetsecundairedeelvandeeconomie
seizoencorrectie: decorrectievandegroeidoorbijzonderhedenteverwijderenendezuiveregroeiontstaat
selectieve migratie: groepdiemigreertomgelijkeredenen
serieproductie: hetproducereninmassaproductie
sleutelvaluta: valutadieopgepotwordtdoordebankenenalsreservevalutafavorietis
sociale woningbouw: overheidverstrektwoonnut
solvabiliteit: beoordelingsmaatstafoplangetermijnvaneenonderneming
speciale trekkingsrechten: waardepapiervanhetinternationalemonetairefondsmetgoudalstegenwaarde
specialisatie: verzamelnaamwaarbijmenproductievergaanddoorvoert
speculatie: eenverhoogdrisicolopenenrelatiefgrotepositiesinnemen
speerpuntenbeleid: eenbeleidmetzeerscherpekerndoelstellingen
spilkoers: gekozenvastewisselkoersvantweevalutasdepariteitgenaamdomhandeltebevorderen
staat: eenlandmeteeneigenvolkenbestuur
staathuishoudkunde: deleervanhethuishoudboekjevandestaat
staatsbedrijf: eenoverheidsbedrijfopdestaatsbalansdatdividenduitkeertaandestaat
staatsschuld: alleschuldenbijeenstaatbijeengenomen
stadsvernieuwing: stedelijkevernieuwingvanachterstandswijken
stagflatie: inflatiemeteconomischelaagconjunctuurofstagnatie
stagnatie: hetomslagpuntvantoenemendegroeinaarafnemendegroei
staking: deproductiefactorarbeidheeftproblemenenwordtnietoptimaalbenut
stakingsrecht: hetrechtomtestakendatalleenvakbondsledentoekomt
stakingswinst: hetsurplusdatdeeigenaarfiscaalvaststeltnahetstakenvandeonderneming
stapelhaven: havenwaardegoederenblijvenwachtenvoorverdertransport
steenkoolmijnbouw: demaaksectorvandegrondstofsteenkool
sterfhuisconstructie: bedrijfseindewordtbehandeldalseenoverlijdenvaneenonderneming
steunaankopen: marktpartijdievanoverheidswegeaankooptomhetoverheidsbeleidterealiseren
stille reserves: reservestussenboekwaardeenwerkelijkewaarde
stockdividend: hetdividendwordtnadividendbelastinguitgekeerdinaandelendienahetuitkerenbijgeteldworden
stroppenpot: debancairevoorzieningvoordeinfectieofdeuitgeleendegeldendienooitmeerterugbetaaldworden
structuurpolitiek: overheidsbeleidomdeproductiestructuureninfrastructuuroplangetermijnteversterken
stukgoederen: goederendieperstukvervoerdwordenzoalseencontainer
stukgoederenhaven: havenwaardedestukgoederenovergeslagenworden
stukproductie: productiewaarbijheteindproductstukvoorstukgemaaktwordt
stuwadoor: hetberoepvaniemandiescheepsladingoverslaatomlaag
stuwende activiteiten: activiteitendieproductieverhogenduitwerken
subsidie: aanvangsgeldstroomombepaaldeproductieopgangtebrengen
surseance van betaling: uitstelvanbetalingaanvragenbijderechter
swaptransactie: verzekeringstransactiewaarbijeenrisicoverminderdwordtdooromruiling
systeemrisico: hetrisicodatinherentisaandekeuzevooreenbepaaldsysteem

T
tantième: bijzonderevormvandividenduitgekeerdaandefactorarbeidmetdewenswinstmaximalisatieterealiseren
tariefmuren: hogeinvoerrechtendiedeinvoermoetentegenhouden
tariefronde: aanpassingvantarievenvooroverheidsofmarktwijzigingendienoodzakelijkzijn
taylorisme: productieverhogingdoornormentekennen
technolease: financieelproductomspecialistischetechniekniettewillenkopen
termijnhandel: dehandelintermijncontractenwaarbijeenagrarischproductindetoekomstgeleverdmoet
termijnmarkt: debeursvoortermijncontracten
tertiaire sector: desectordiedeproductieverrichtvanhettertiairedeelvandeeconomie
terugverdienperiode: tijdtothetgeïnvesteerdegeldhelemaalterugis
tijdelijke werknemer: eenwerknemermetminderrechteneenlagerekwaliteiteneenlageruurloon
toegevoegde waarde: hetzelftoegevoegdedeelindeproductieofinputoutputverschil
toezicht effectenverkeer: overheidsorgaandatinheteffectenverkeerdeconsumentendemarktbewaakt
toonbankuitgifte: uitgiftevanstaatsleningenwaarbijdagelijkseenkoersgetoondiswaartegenmenkaninschrijven
tol: prijsdieeengebruikerdirectbetaaltvoorgebruikmakingvaneen(vaar)wegaandeeigenaarvande(vaar)weg
transformatiecurve: grenscurvewaarvoorgeldtdateenzelfdehoeveelheidproductiefactorenisgebruikt
transitohaven: doorvoerhavenvoormassagoederen
transparantie: openbaarheidvanproductiegeheimentegenoverstriktegeheimhouding
trendvolgers: werkenemerdiegeenambtenaarismaarweldeambtenarensalarissenvolgt
tussenhandel: verzamelnaamvoorallebemiddelaarsdiehandelen
tweede wet van gossen: eennutsfunctiedienietlineairismaarafneemtindetijddoorhetafnemendegenot

U
uitgifte: emitterenvanleningenomwinstverhogendeinvesteringenterealiseren
uitruil: hetverliesaanschaarsemiddelenomeendoelstellingtebereiken
uitvoer: madeinhollandproductendienederlandverlaten
uitzendbureau: hetcommerciëlebedrijfdataantijdelijkewerknemersverdient
uitzendwezen: degeregistreerdebonafideuitzendbureausdieverantwoordingafleggen
usa: unitedstatesofamerica

V
vakbeweging: organisatiediedemaatschappeijkebelangenvandeeigenwerknemersbehartigt
vakvereniging: organisatiediebelangenenvakdiplomasvandeeigenwerknemersbehartigt
valuta: debuitenlandsemuntmeteenwisselkoerstegendenationalemunt
vangnetconstructie: tijdelijkeloondoorbetalingsplichtbijontslag
variabele goudstandaard: detegenwaardevangeldingoudisvariabel
variabele geldstandaard: detegenwaardevangeldisvariabelenaanwezigingoudenvreemdevalutasenleningen
varkenscyclus: economischverschijnselwaarbijdeproducentendeconjunctuurcyclusophetzelfdemomentervaren
vast contract: arbeidsmarktcontractmetrigidecaobeschermingeneengemiddeldekwaliteiteneengemiddelduurloon
voorziening: balanspostwaarinwaardezit
veeteelt: vlees-enfokindustrie
verlies- en winstrekening: gerealiseerdeopbrengstenminusdebijbehorendekosten
vermogen: dewaardevandeondernemingdiewegisbijfaillissementeneigendomisvandeaandeelhouders
vervangingswaarde: wathetzoukostenomweerhetzelfdetekrijgen
verzekering: contractomonzekerheidteverminderenwaarbijhetrisicomoetkunnenbestaan
verzorgende activiteiten: allewerkzaamhedenindequartairesector
verzorgingsniveau: verzamelnaamvoorhetvolumeendekwaliteitvandeverzorging
vlottend kapitaal: bedrijfskapitaaldatinkortetermijnrouleert
voedselstrategie: planwaarindevoedselvoorzieningbewaaktis
volkshuisvesting: overheidssectorvoordesocialewoningbouw
voorraadwaardering: hetwaarderenvandevoorradenopelkewijze
voorschotrente: monetairinstrumentomdeprijsvangeldtesturen
vs: verenigdestatenvanamerika
vraag: effectieveconsumptievebestedingen
vrijhandel: handelzonderenigebelemmering
vrijhandelszone: regiometspecifiekevrijhandelsafspraken
vrijhaven: plaatsenmetbijzonderevrijstellingen
vroeg-kapitalisme: opeenhopingvankapitaalinrijkefamilies

W
waarborgsom: geldneertellenalsextrazekerheid
waardeleer: hetwaardereninelkerichting
waardepapier: papiermetwaarde
waardevast: beleggingmeteenvastewaardeenhoudttenminstedeprijsstijgingbij
wederuitvoer: deinvoerdienaarbeidsinzetvrijwelmeteenwordtuitgevoerd
wereldcrisis: mondialelaagconjunctuur
werkclassificatie: eenhulpmiddelbijmetingvandeproductiefactorarbeid
werkgeversvereniging: belangenbehartigervanwerkgevers
werkloosheid: werkzoekendenopdearbeidsmarktdieincontactwillenkomenmetwerkbiedenden
werkmaatschappij: derechtspersoonwaargeproduceerdwordtennietdeholding
werknemersverzekering: premiediealleendoordevastewerknemerwordtbetaald
wet van afnemend marginaal nut: extraproductieleverttelkensmindernutbijdeconsument
wet van de verminderde meeropbrengst: demeeropbrengstencurveisdegressiefofaflopend
wet van Gresham: valsemuntenverdringengoudmuntendiebijnieuwemuntslagopgaaninvalse
wilde vaart: beurtschippersdiezichnietaandereglementenhouden
winstaandeel: hetaandeelindewinstvandeondernemer
winstdelingsspaarregeling: werknemersloonwaarbijalserwinstwasgespaardwerd
winstmaximerend gedrag: alleinzetvanondernemendewerkgeversvoormaximalewelvaart
wissel: waardepapiermettegenwaardeinedelmetaalofinanderemunten
wisselkoers: deprijsvandebuitenlandsevalutabijdehandel
wit geld: hetgelddatbelastisnadedefinitievebelastingaanslag
witteboordenovertredingen: frauduleusgedragvanmensenmeteenhogesocialestatus
witwassen: hetzwartegeldbestedenenbestemmenvoorietsdatwitis
woningbouwvereniging: rechtspersoondiebetaalbarehuurwoningenregelt

Y
yieldcurve: rentetermijnstructuurcurvemetdelijnvanhethuidigerendementvanelkeleninglooptijd

Z
zaakwaarnemer: principaalagentrelatiewegensasymmetrischeinformatie
zeehaven: bijeenopenzeehavenkomtmendirectopzee
zelfvoorzieningsgraad: matewaarinmendeeigenconsumptiezelfvoortbrengt
zetbaas: deigenaarzeteenbaasinzijnzaak
zorgverzekering: verzekeringdieverzekerdophetrisicovanziekzijnenzorgbehoefte
zuivelveeteelt: maaksectorvanprimairegrondstoffenvoorzuivelproducten
zware industrie: hetgrootbedrijf
zwart geld: hetgelddatnognietisbelast
zzp: zelfstandigezonderpersoneelofmoderneverborgenflexwerker



Enkele hedendaagse werken:
Bernstein P.L.The power of gold. The history of an obsession, Wiley, 2000
Burg D.F., A world history of tax rebellions, Routledge, 2004
Dehing, P., Geld in Amsterdam. Wisselbank en wisselkoersen, 1650-1725, Verloren, Hilversum, 2012
Gaaikema H., In de bank van hectiek. Overnemen, afsplitsen en integreren, Scriptum, Schiedam, 2014
Galbraith J.K., A short history of financial euphoria, Whittle Books, 1993
Heinsius F.N., Steeg G.J. vanNederland in een recessie?, CBS, 2004
Hetzel R.L.The Monetary Policy of the Federal Reserve. A History, CUP, 2008
Homer S., Sylla R.A history of interest rates, Wiley, 2005
Kindleberger C.P., Aliber R.Z., Manias, Panics and Crashes. A History of Financial Crises, Palgrave, 2005
Meijer B., De crisis in het kort. Alles wat je altijd al over de recessie wilde weten, Athenaeum, Amsterdam, 2013
Middelkoop W., Overleef de kredietcrisis, Nieuw-Amsterdam, Amsterdam, 2009
Negishi T., History of economic theory, NH, 1989
Piketty, T., Kapitaal in de 21ste eeuw, De Bezige Bij, Amsterdam, 2016
Robbins L., Medema S.G., Samuels W.J. (eds.), A history of economic thought, PUP, 1998
Rothbard M.N.A history of money and banking in the United States, Mises Institute, 2005
Samuels W.J., Biddle J.E., Davis J.B. (eds.), A companion to the history of economic thought, Blackwell, 2003
Vaggi G., Groenewegen P., A concise history of economic thought, Palgrave, 2003
Vermeend, W., De krediet crisis, Lebowski, Antwerpen, 2009
Weatherford J., The history of money, Crown Pub., 1997